Empirische studie van de rechten van de langstlevende echtgeno(o)t(e) in de overgangstijd van het Ancien Régime naar de Belgische onafhankelijkheid

Els
Vyncke

Koppels in het Gentse lieten zich niet ‘doen’ door Napoleon

Door 266 huwelijkscontracten uit de periode 1778-1830 uit te pluizen, werd nagegaan welke contractuele rechten in het Gentse aan weduwes en weduwnaars gegeven werden. Er werd ook onderzocht hoe de wet de langstlevende echtgeno(o)t(e) tijdens die periode beschermde. Op die manier kon uitgemaakt worden welke ontwikkelingen zich voordeden en of deze ontwikkelingen elkaar beïnvloed kunnen hebben.

Aanstaande echtgenoten denken ongetwijfeld na over hun toekomst samen. Sommigen beseffen echter ook dat wanneer de dood hen scheidt, één van hen alleen zal verder moeten. Het lot van die langstlevende echtgeno(o)t(e) wordt dan in principe door de wet geregeld. Het privaatrecht (namelijk het huwelijksvermogens- en erfrecht) bepaalt welke goederen naar de langstlevende gaan en welke naar de erfgenamen van de overledene. Een koppel dat op trouwen staat, kan er evenwel ook voor kiezen om een huwelijkscontract te sluiten. Daarin kunnen ze zelf regelen wat er zal gebeuren na het eerste overlijden, op voorwaarde dat ze binnen de krijtlijnen van de wet blijven. Wat heeft Napoleon Bonaparte hier nu mee te maken?

Toen Napoleon aan de macht was, heeft hij heel wat hervormingen doorgevoerd. De invoering van zijn Burgerlijk Wetboek in 1804 betekende bijvoorbeeld een aardverschuiving op het vlak van het huwelijksvermogens- en erfrecht. In één klap werd al het oude privaatrecht afgeschaft en vervangen door nieuwe regels. Aangezien de Belgische gebieden op dat moment deel uitmaakten van Frankrijk, golden die nieuwe regels ook hier. Ze bleven van kracht tot na 1830.

Het door Napoleon afgeschafte privaatrecht was grotendeels costumier van aard. Dat betekent dat het bestond uit “costumen”, gewoonten die officieel opgetekend en bekrachtigd waren. Daardoor golden ze als wet. De gewoonten verschilden echter van plaats tot plaats. Gent had bijvoorbeeld haar eigen stedelijke costumen. Een klein deel van het afgeschafte privaatrecht stamde dan weer uit de periode van de Franse Revolutie. Deze rechtsregels hadden maar een beperkte impact gehad op weduwes en weduwnaars.

De wettelijke bescherming van weduwes en weduwnaars van Napoleons Burgerlijk Wetboek leek op het eerste gezicht goed op die van de Gentse stedelijke costumen. Beiden verdeelden de gemeenschappelijke goederen van de echtgenoten immers in twee helften, waarbij de langstlevende één helft kreeg en de andere helft in de erfenis van de overledene viel. Onder het costumiere recht werden echter meer goederen als gemeenschappelijk beschouwd, waardoor de te verdelen koek groter was. De langstlevende kreeg op basis van de Gentse costumen bovendien aanzienlijke gebruiksrechten op de erfenis van zijn/haar overleden echtgenoot, waardoor die bijvoorbeeld in het huis mocht blijven wonen. Dat vonden Napoleon en zijn entourage echter te veel van het goede. Ze argumenteerden dat een erfenis toebehoorde aan de familie van de overledene en dat een weduwe of weduwnaar helemaal geen familie was. Ze vonden ook dat de helft van de gemeenschappelijke goederen al ruim voldoende was. Bij nader inzien liep er dus toch een diepe kloof tussen de omvangrijke costumiere bescherming en de minimale napoleontische regeling.

In deze scriptie werd onderzocht of die belangrijke veranderingen in de regelgeving ook een impact gehad hebben op de inhoud van huwelijkscontracten. Aan de ene kant was een huwelijkscontract immers het middel bij uitstek om de kloof tussen het costumiere en het napoleontische recht te overbruggen. Via dat kanaal konden aanstaanden namelijk de bescherming terug ruimer maken. Aan de andere kant konden koppels die de lijn van Napoleons wetboek verder wilden doortrekken zo’n contract ook gebruiken om rechten af te nemen. Uit de analyse van alle 266 huwelijkscontracten blijkt dat deze contracten hoofdzakelijk gebruikt werden om de langstlevende echtgeno(o)t(e) extra rechten toe te kennen. De ideeën van Napoleon hebben op dat vlak geen veranderingen gebracht.

Meer nog, de onderzochte contracten laten zien dat de aanstaande echtgenoten weerwerk boden aan de Franse overheerser. Door de bescherming van de langstlevende contractueel nog meer te verstevigen, maakten zij duidelijk dat zij het niet eens waren met de minimale bescherming van het Burgerlijk Wetboek. Enkelen van hen overtraden daarbij zelfs de wet, omdat ze de wettelijke limieten niet respecteerden. Statistisch bleek in ieder geval dat sommige beschermingstechnieken aanzienlijk populairder werden na de invoering van de napoleontische wetgeving. De andere technieken stegen weliswaar niet significant in aantal, maar ze daalden ook niet. Zo maakte men een vuist tegen de opvatting dat de langstlevende al genoeg had aan de helft van het gemeenschappelijk vermogen.

Het standpunt dat goederen binnen de eigen familie moesten blijven, vond daarentegen meer bijval. Dat viel vooral op wanneer de langstlevende een schenking ontving uit de erfenis van zijn/haar gestorven partner. Ten tijde van de costumen werd meestal de gehele eigendom van goederen geschonken. Na de dood van de langstlevende werden zijn/haar familieleden dan eigenaar van die goederen. Na de komst van het Franse recht is dat gekanteld. De langstlevende kreeg doorgaans slechts nog een gebruiksrecht op bepaalde goederen, dat uitdoofde bij zijn/haar overlijden. Daarna kreeg de familie van de eerstgestorven partner die goederen terug in handen. Voor weduwes en weduwnaars zelf maakte het echter geen enorm verschil uit om de ene, dan wel de andere schenking te krijgen.

Toen Napoleon zijn Burgerlijk Wetboek invoerde, ging dat helemaal in tegen de lokale gewoonten van Gent. De nieuwe Franse wetgeving liet weduwes en weduwnaars immers in de steek. Dat pikten sommige koppels niet. Voor zij elkaar hun jawoord gaven, regelden zij zélf wat er zou gebeuren wanneer één van hen zou overlijden. De huwelijkscontracten die zo ontstaan zijn, getuigen van een grote zorgzaamheid naar elkaar toe, maar ook van een eigenwijsheid waar de Gentenaars nu nog steeds voor gekend zijn.