Europarlementariërs in informeel bicameraal overleg: een principal-agent perspectief

Goele
Janssen

Wie is Europa?

‘Europa’ heeft beslist. Het mag niet van ‘Europa’ en het is ‘Europa’ dat dreigt met een boete. Het klinkt u wellicht bekend in de oren? Hoewel de meeste onder ons beseffen dat het wel degelijk om de Europese Unie gaat, blijft ook de EU voor velen een nog vaag en onpersoonlijk begrip. Want wie is Europa? Wie heeft er dan beslist en hoe? Als de Europese Unie claimt een representatieve democratie te zijn, wie precies wordt er dan gerepresenteerd of vertegenwoordigd? Zijn het de lidstaten en hun nationale belangen of is het ook het Europese volk, bent u het?

Doorheen de decennia van Europese integratie werd er voortdurend gebalanceerd tussen enerzijds intergouvernementalisme en anderzijds supranationalisme. Moest Europa een intergouvernementeel project worden, gesmeed tussen de belanghebbende regeringen van de (grootste) lidstaten? Of moest ons continent door het Europese project wel degelijk uitgroeien tot een solidaire en grenzenloze gemeenschap waarbij aan democratie gedaan wordt op een ongeziene, supranationale schaal? Alleszins werd al snel duidelijk dat de steun van het volk voor dit project niet kon achterblijven naarmate Europa steeds meer bevoegdheden kreeg en dus steeds belangrijker werd. Sommige spraken zelfs over een ‘democratisch deficit’ of over een kloof tussen Europa en haar burgers. Mettertijd werd dan ook meer macht toegekend aan het Europees Parlement, als enig rechtstreeks democratisch verkozen orgaan in de EU, om de stem van de burger in de besluitvorming te garanderen. Zo konden niet alleen de nationale regeringen van de lidstaten hun belangen verdedigen via de ministers die zetelen in de Raad, maar kon ook het Europese volk zich laten vertegenwoordigen in het Europese Parlement door het verkiezen van Europarlementariërs.

Hoe meer deze Europarlementariërs echter te zeggen kregen, hoe meer de ministers in de Raad dan ook moesten samenwerken met hen om tot Europese wetgeving te komen. Deze besluitvormingsprocedure, de ‘codecisie’ of het ‘samen beslissen’, breidde zich dus uit naar steeds meer en belangrijkere beleidsterreinen. Op die manier ontstond in Europa een waar ‘bicameraal’ systeem, net zoals we dat in België kennen met enerzijds de Kamer en anderzijds de Senaat. In de ene kamer (het Europees Parlement) wordt het volk vertegenwoordigd en in de andere (de Raad van Ministers) de regio’s, zijnde de Europese lidstaten. Dit bicamerale evenwicht is belangrijk wanneer men te maken heeft met een gelaagde staat, namelijk een staat waar tussen het niveau van de burger en de (federale) overheid nog een (regionale) overheid bestaat. In het supranationale Europees Parlement verenigen de parlementsleden zich in een zestal ‘Europese partijen’ over de landsgrenzen heen, in tegenstelling tot de intergouvernementele Raad waar de 28 lidstaten apart vertegenwoordigd zijn.

Het is echter geoorloofd en nodig om dit evenwicht in het geval van de Europese Unie in vraag te stellen en nader te onderzoeken. De ‘vertegenwoordigers’ uit beide kamers, zijnde de ministers en de Europarlementariërs, komen namelijk vanuit dezelfde nationale politieke partijen. Concreet betekent dit dat Vlaamse Europarlementariërs afgevaardigd worden door Vlaamse partijen die als doel hebben Vlaamse belangen te vertegenwoordigen maar dat zij tegelijkertijd in het Europees Parlement in een Europese partij terecht komen waar ze tezamen met pakweg Tsjechen, Spanjaarden en Zweden het Europese belang moeten vertegenwoordigen. Welke belangen hebben de bovenhand? Naar welke ‘baas’ luisteren Europarlementariërs het meest: hun nationale of hun Europese? Want wat als een Europarlementslid als ‘rapporteur’ moet optreden en dus als vertegenwoordiger van het Europees Parlement in de bicamerale (en veelal informele) onderhandelingen maar hier in contact komt of moet overleggen met nationale partij- of regeringsgenoten uit de Raad? En wat als zijn of haar nationale partij ‘NEE’ stemt in de Raad, maar zijn of haar Europese partij ‘JA’ zal stemmen in het Europees Parlement? Beïnvloeden de nationale connecties het gedrag van Parlementsleden waardoor het supranationale plaatje en zo het evenwicht in het Europese project verstoord wordt?

Uit de scriptie ‘Europarlementariërs in informeel bicameraal overleg’ blijkt dat Europarlementariërs inderdaad een zeker spanning ervaren tussen enerzijds hun nationale afkomst en anderzijds hun Europese bestemming. De meeste parlementsleden proberen deze spanning om te zetten in een gezonde afweging tussen enerzijds te luisteren naar de nationale bekommernissen en anderzijds ook het grotere Europese plaatje te bekijken. Het Europees Parlement en de Europese partijen beschikken tevens over verschillende mechanismen om de parlementsleden op het juiste (Europese) pad te houden indien er toch sprake zou zijn van al te veel nationale beïnvloeding en dus ‘schuldig verzuim’ aan de Europese taak. Zo verhoogden ze de transparantie in het (informeel) bicameraal overleg door strengere regels op te leggen aan Europarlementariërs met betrekking tot de terugkoppeling en het te volgen mandaat of zo werd er voorzien in meer controle op het doen en laten van de parlementsleden. Indien de Europarlementariërs toch nog buiten de Europese lijntjes zouden kleuren, dan zou het ook wel eens heel goed kunnen dat hen minder of geen verantwoordelijkheden meer worden gegeven in het bicameraal overleg. Tegelijkertijd onderhouden deze parlementsleden echter nog steeds intensief contact met hun nationale ‘bazen’ in de andere kamer. Zo bleek dat zij voortdurend informeel overleg plegen met hun nationale partij alsook met de Permanente Vertegenwoordiging van hun land, een instantie die eigenlijk de nationale regering bijstaat in de Raad. Tenslotte beschikken ook de nationale partijen over ultieme straffen wanneer ‘hun’ Europarlementariërs niet zouden gehoorzamen. Zij zijn het namelijk die beslissen over de lijstvorming, ook voor de Europese verkiezingen…

Zo legt deze scriptie een merkwaardige dynamiek bloot in de Europese integratie: de versterking van een supranationaal orgaan zoals het Europees Parlement lijkt namelijk eveneens de nationale beïnvloeding binnen de besluitvorming aan te wakkeren. Het evenwicht tussen beide aspecten, het intergouvernementele alsook het supranationale, is echter cruciaal voor de Europese democratie. Wanneer men de burger wil betrekken bij het Europese project mag dit project namelijk niet enkel iets tussen staten of regeringen worden. Wordt het dus tijd dat naast de nationale partijen, ook de Europese partijen aan invloed en dus aan bekendheid winnen? Hoorde u ooit al van S&D, ALDE of EVP? Want als ‘Europa’ beslist, zijn het ook zij die beslissen!

 

Download scriptie (1.05 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013