Europeanisering van partijprogramma’s: De houding van de Belgische politieke partijen tegenover de Europese Unie, 2009-2010

Pieter
Van Loo

Europeanisering van partijprogramma’s:

De houding van de Belgische politieke partijen tegenover de Europese Unie, 2009-2010

Deze scriptie probeert aan de hand van de combinatie van een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek de houding van de Belgische politieke partijen ten opzichte van de Europese Unie te bepalen en te verklaren. Dit onderzoek zal focussen op de invloed die ideologie en politieke strategie heeft op enerzijds de houding van de politieke partijen en anderzijds op de argumentatie voor deze partijgebonden Europese houding.

In de Belgische context blijken ideologie en strategie beiden een sterke invloed te hebben op de houding van de politieke bewegingen. Wel blijkt deze interactie tussen ideologie en strategie niet bij elke partij op dezelfde wijze te spelen. De centrumpartijen blijken namelijk meer door ideologische motieven geleid te worden, terwijl de partijen aan de rand van het politieke speelveld eerder een strategische houding ten opzichte van de EU lijken in te nemen.

1.      Inleiding

Tijdens de laatste twee verkiezingscampagnes in België, de regionale en Europese van 2009 en de federale van 2010, stond Europa[1] bezwaarlijk in het middelpunt van de aandacht. De centrale thema’s tijdens deze verkiezingen waren de economische en financiële crisis en de vraag voor een hervorming van de staat. De Europese Unie is evenwel reeds in zoveel facetten van de politieke besluitvorming doorgedrongen dat ook deze thema’s niet langer louter nationale onderwerpen genoemd kunnen worden. De vraag kan dan ook gesteld worden wat de houding van de Belgische politieke partijen ten opzichte van Europa was tijdens deze verkiezingscampagnes, en meer specifiek hoe ze deze visie verwoordden in hun partijprogramma’s. Dit is een zeer relevante vraag daar nationale politieke partijen in het ‘multi-level governance’-systeem van de EU op zeer veel manieren toegang krijgen tot de Europese besluitvorming. In de Belgische casus gaat dit zelfs nog verder door de ‘in foro interno, in foro externo’-doctrine die ervoor zorgt dat een politieke partij invloed kan hebben op het Europese beleid zonder dat ze vertegenwoordigd dient te zijn op federaal vlak, dit via regionale bestuursdeelname.[2] In het kader van het onderzoek naar de werking van de Europese Unie is het bijgevolg belangrijk de tendensen in Europeanisering van het partijpolitieke denken te onderzoeken.

Niettegengestaande de grote invloed van de EU op de nationale en regionale besluitvormingsprocessen is Europa nooit een grote mobilisator geweest in de Belgische politiek.[3] Dit betekent nochtans niet dat Europa niet voorkomt in de partijprogramma’s van de Belgische partijen, zo werd Europa traditioneel als een referentiepunt inzake de nationale doelstellingen gebruikt.[4] Deze utilitaire houding ten aanzien van de Europese Unie kadert in de nationale reflex van politieke partijen en de onvolledige politisering van het Europese politieke veld.[5] Vanaf 1999 lijkt hierin een kentering zichtbaar; meer en meer werd er, door de incorporatie van een Europees hoofdstuk in het partijprogramma, ook aandacht besteed aan Europese thema’s an sich.[6] Mede hierdoor werd ook een doorgedreven onderzoek naar de houding van de Belgische partijen tegenover de EU mogelijk aan de hand van een doorlichting van de partijprogramma’s. Daarnaast dient er natuurlijk ook gekeken te worden naar de oorsprong van deze partijgebonden Europese positie. Hiervoor zal er vooral gepeild worden naar de invloed van enerzijds ideologie en anderzijds strategie op deze Europese positionering. De hypothesen in verband met de Europeanisering van partijprogramma’s zullen dan ook opgebouwd worden rond deze twee variabelen.

Het onderzoek naar de Europese houding van Belgische politieke partijen zal zich concentreren op de verkiezingen van 2009 en 2010. Om praktische redenen zal dit onderzoek wel beperkt blijven tot de meest relevante partijen binnen elke regio. Relevant in de context van dit onderzoek betekent enerzijds deze partijen die vertegenwoordigd zijn op het Europese, federale of regionale niveau of deze partijen die zich ideologisch onderscheiden.[7]

Eerst zal het vraagstuk Europeanisering en het onderzoek hiernaar theoretisch gekaderd worden. Vervolgens zal de onderzoeksmethode toegelicht worden en vijf hypothesen naar voren gebracht worden in verband met de relatie tussen de Europese houding van een politieke partij en haar ideologische en politiek-strategische overwegingen. Hierop volgend zullen de onderzochte partijen één voor één besproken worden op hun Europese houding, en zal er getracht worden om via de verzamelde data de voorgestelde hypothesen testen.

2.      Theorie

Bij het onderzoek van Europeanisering van politieke partijen komt men onvermijdelijk uit bij Euroscepticisme, daar dit één van de meest duidelijke kenmerken van Europeanisering bij politieke partijen is. De term Euroscepticisme is echter vrij nieuw; deze vond pas opgang sinds de eeuwwisseling en was in de eerste decennia van het Europese project ongekend. Tijdens de jaren zestig tot begin tachtig van de twintigste eeuw werd tegenkanting tegen de Europese Gemeenschap eerder in specifieke termen gegoten als nationalisme, communisme, gaulisme,… het is pas vanaf 1985 dat de term Euroscepticisme voor het eerst opdook in de Britse pers om de tegenstand tegen de Europese Monetaire Unie te verwoorden.[8] Deze term evolueerde tijdens de jaren negentig tot een generieke term om de tegenstand tegen de EU uit te drukken.[9]

Euroscepticisme in zijn geheel is dus een duidelijk concept; het is het woord gebruikt om de tegenstand tegen de Europese Unie en de Europese integratie te omschrijven. Dit betekent echter niet dat de term zelf hierdoor duidelijk omschreven is, zo gaven verschillende auteurs andere definities aan dit concept.

Paul Taggart[10] haalde reeds in 1998 aan dat Euroscepticisme verder gedefinieerd moest worden omdat de omschrijving veel te ruim was. Szczerbiak en Taggart[11] splitsten hiertoe de overkoepelende term Euroscepticisme op in twee deelaspecten; hard en zacht Euroscepticisme. Hierbij staat hard Euroscepticisme gelijk aan principieel gekant zijn tegen de Europese eenmaking en zacht Euroscepticisme aan een gekwalificeerde, niet-principiële oppositie tegen bepaalde beleidsdaden of organisatiestructuren van de EU.

De posities van de Belgische politieke partijen tegenover Europa zullen in het kader van deze dissertatie, niettegengestaande de waarde van de onderverdeling door Szczerbiak en Taggart, niet opgesteld worden volgens deze methode. Om de twee variabelen, ideologie en strategie, goed te kunnen onderscheiden als determinant voor de aangenomen Europese houding is een combinatie van verschillende typologieën gepaster. Hierom zal ik drie typologieën gebruiken waarvan er één gebaseerd is op een eigen schema.

In eerste instantie zal het Euroscepticisme-schema dat Cas Mudde en Petr Kopecky ontwikkelden gebruikt worden.[12] In deze typologie wordt het voornoemde tweedelige schema van Szczerbiak en Taggart verder uitgewerkt in een vierdelige opdeling van de verschillende mogelijkheden van Europese houding. Dit via een tweedimensionale aanpak waarin enerzijds de houding tegenover de Europese integratie bekeken wordt en anderzijds deze tegenover de instituties van de Europese Unie (respectievelijk hard en zacht Euroscepticisme). Dit schema focust vooral op de interactie tussen ideologische en politiek-strategische aspecten van Euroscepticisme.

Op deze onderverdeling is echter reeds kritiek gekomen, onder meer van Christopher Flood en Simon Usherwood.[13] Zij postuleren dat Mudde en Kopecky de subtiliteit van de interactie tussen ideologie en strategie oneer aandoen door de Europese houding van een politieke partij te herleiden tot een pro of contra houding. Daarnaast hebben ze ook semantische bedenkingen bij de voorgestelde typologie; onder meer bij het behoud van Euroscepticisme als categorie om net ditzelfde concept te duiden. Flood en Usherwood stellen hier een eigen onderverdeling in Europese houding van politieke partijen tegenover; deze wordt opgebouwd rond zes typologieën, gaande van ‘Rejectionist’ tot ‘Maximalist’.[14] Deze typologie heeft als voordeel dat deze vooral rekening houdt met ideologie als determinant in relatie tot de Europese houding van een politieke partij. Hierom zal het Flood en Usherwood schema aan bod komen als een tweede typologie.

De derde typologie zal een eigen schema zijn dat gestoeld zal worden op het gevoerde kwantitatief onderzoek. Hierbij zal de aandacht gemeten worden voor een selectie van deelthema’s inzake Europese integratie en gecombineerd worden met de houding ten opzichte van het gevoerde Europese beleid op elk thema. Deze typologie zal dus de variabele strategie meten doordat de Europese positie van een partij bepaald zal worden door de mate waarin ze de (eventuele) positieve en negatieve evaluatie van de verschillende deelaspecten van het Europees beleid aandacht geeft in haar programma.

3.      Hypotheses

Hypothese 1: De centrumpartijen[15] zijn voor verdere Europese integratie, de partijen aan de rand van het politieke speelveld zijn veel Eurosceptischer.

Deze hypothese wordt ondersteund door het onderzoek van Hooghe, Marks en Wilson[16]. Zij poneerden deze stelling aan de hand van een zeer uitgebreide expertsurvey uit 1999. Deze veronderstelling gaat uit van een model waarbij de partijen die zich ideologisch aan de uiteinden van het politieke spectrum bevonden zich Eurosceptisch of zelfs Eurokritisch opstellen en de centrumpartijen zich eerder pro-Europees uitlaten. Ook Leonard Ray kwam tot eenzelfde conclusie.[17] Het idee achter deze hypothese is dat een grote politieke beweging zich in een land met een pro-Europese publieke opinie niet anti-Europees zal opstellen daar ze hierdoor electoraal verlies zal lijden. Een kleine partij die zich ideologisch aan één van de uiteinden van de links/rechts of GAL/TAN as bevindt zal zich wel op het Europese thema storten om de minderheid aan Eurosceptische kiezers voor zich te winnen, terwijl ze dit met haar klassieke thema’s niet zou kunnen doen. Ook speelt mee dat de uitwerking van de EU ideologisch dichter bij de centrumpartijen ligt, dit door hun regelmatige regeringsdeelnames.[18]

Ben Crum[19] maakte onderstaande samenvatting van de positie ten opzichte van Europese integratie per ideologische familie.

Ideologische familie

Standpunt t.o.v. economische integratie

Standpunt t.o.v. politieke integratie

Globaal standpunt t.o.v. EU

Extreemlinks

Sterk tegen

Matig tegen

Sterk tegen

Groenen

Matig tegen

Duaal

Matig tegen

Sociaaldemocraten

Matig voor

Sterk voor

Voor

Liberalen

Sterk voor

Sterk voor

Sterk voor

Christendemocraten

Sterk voor

Sterk voor

Sterk voor

Conservatieven

Sterk voor

Sterk tegen

Matig voor

Extreemrechts

Matig tegen

Sterk tegen

Sterk tegen

Figuur 1: Ideologische predispositie van Europese partijen t.o.v. Europese integratie, Crum 2005

Deze hypothese focust dus vooral op de invloed van ideologie op de Europese houding, deze zal de strategie bepalen en dus de doorslaggevende variabele zijn. Als de Belgische partijen zich inderdaad tot de EU verhouden zoals voorspeld via hun ideologische voorkeur zullen we kunnen besluiten dat ideologie inderdaad een bepalende factor is in de Belgische context.

Hypothese 2: Aan beide zijden van de taalgrens hebben de onderzochte zusterpartijen[20] eenzelfde visie op de Europese integratie en de Europese Unie.

Deze aanname heeft als premisse hypothese 1; ideologisch verwante partijen zullen eenzelfde visie op Europa hebben. In de studie van Deschouwer en Van Assche en ook in de onderzoeken van Emilie Van Haute[21] langs de ene kant en Bursens en Mudde langs de andere wordt de ethno-linguistieke tegenstelling tussen de Belgische zusterpartijen op binnenlands vlak tegen een zeer gelijklopende mening op Europese standpunten geplaatst. De ideologisch verwante partijen aan beide zijden van de taalgrens hebben op het vlak van Europese thema’s dus vaak eenzelfde visie. Deze hypothese zal vooral focussen op de rol van strategie in relatie tot de Europese houding van een politieke partij daar verschillen in Europese houding tussen zusterpartijen niet ideologisch verklaarbaar zijn.

Hypothese 3: De christendemocratische partijen gebruiken in hun pro-Europees discours vooral motieven gestoeld op politiek-culturele thema’s. Sociaaldemocraten en liberalen gebruiken in hun Europees discours eerder argumenten van sociaaleconomische aard.  

Deze stelling is te kaderen in de variabele ‘ideologie’ daar ze ervan uitgaat dat de thema’s die een partij gebruikt in hun binnenlands discours gelijklopend zullen zijn aan deze in hun Europees discours. Onder meer Beyers en Bursens poneerden dit.[22]

Hypothese 4: Rechtse partijen gebruiken in hun Europees discours vooral nationalistische en culturele argumenten, terwijl linkse partijen sociaaleconomische motieven gebruiken.         

Ook deze stelling bouwt voort op de eerste hypothese. In deze eerste hypothese wordt aangenomen dat zowel linkse als rechtse politieke partijen een sceptische of negatieve houding zullen aannemen tegenover Europese thema’s. Deze Eurosceptische positie zal echter door beide strekkingen in hun ideologisch kader worden geplaatst. Waar rechtse partijen deze stelling zullen baseren op nationalistische en culturele principes, zullen linkse partijen hun houding echter onderbouwen via sociaaleconomische argumenten.[23]

Hypothese 5: Regionalistische partijen staan positiever tegenover Europese integratie dan andere politieke bewegingen.

Kevin Featherstone benadrukte al de veelheid aan studies die Europeanisatie linken met de versterking van subnationale bestuursniveaus. Dit vloeit voort uit het subsidiariteitprincipe en het ‘multi-level’-wetgevingsproces in de Europese Unie.[24] Deschouwer en Van Assche poneerden dat de Belgische regionalistische partijen normaal gezien veel positieve aandacht voor de Europese thema’s zouden moeten hebben.[25] De gedachte hierachter is dat ze hun regionalistische ideologie in een mildere vorm kunnen verpakken door deze te kaderen binnen de Europese context, en dus strategisch gebruik maken van de EU.[26] Dardanelli onderzocht de houding van N-VA tijdens de federale verkiezingen en concludeerde dat N-VA inderdaad zeer veel aandacht had voor Europa.[27]

4.      Partijposities

4.1.   Algemeen

Als we de Belgische politieke partijen moeten klasseren naar de houding van de partij tegenover Europa, is één van de technieken hiervoor het schema uitgewerkt door Mudde en Kopecky. Deze onderverdeling van de partijen maakt een gedifferentieerde weergave van de Europese houding van politieke partijen mogelijk.

 

Houding t.o.v. uitgangspunten Europese integratie

Eurofiel

Eurofoob

Houding t.o.v. uitgangspunten EU

EU-optimist

Europositivisme

Europragmatisme

 

 

EU-pessimist

Euroscepsis

Euronegativisme

 

 

 

 Figuur 2: Typologie van partijposities ten opzichte van Europese integratie, Mudde en Kopecky

Vier mogelijke partijposities corresponderen met dit schema. En deze spiegelen zich rond de diagonale assen. Hierbij staan Europositivisten zowel positief tegenover het idee van Europese integratie als tegenover de manier waarop het tot nu, via de EU, is verlopen. Europositivisten zien daarenboven de Europese toekomst ook positief in. Europragmatisten zijn daarentegen in se niet gewonnen voor Europese integratie maar staan wel positief tegenover de specifieke manier waarop de EU is uitgewerkt omdat het bepaalde nationale of sectorale belangen steunt. Eurosceptici, van hun kant, staan dan weer positief tegenover het idee van Europese integratie maar willen grondige wijzigingen aan de structuren en werking van de EU of wijzen het gevoerde beleid af. Euronegativisten staan het meest afwijzend tegenover de Europese gedachte en wijzen zowel het idee achter de Europese integratie als de manier waarop het gebeurt sterk af.[28]

Bursens en Mudde hebben de Belgische politieke partijen reeds in 2004 in dit schema ingepast en kwamen tot volgend resultaat.[29] Ook Deschouwer en Van Assche kwamen in hun onderzoek tot dit resultaat.

 

Houding t.o.v. uitgangspunten Europese integratie

Eurofiel

Eurofoob

Houding t.o.v. uitgangspunten EU

EU-optimist

Europositivisme

Europragmatisme

CD&V, Groen!, N-VA,

SP.a, Open VLD,

cdH, Ecolo, MR, PS

 

EU-pessimist

Euroscepsis

Euronegativisme

VB

FN

 Figuur 3: Typologie van partijposities, 2004

In tweede lijn zal ik de verschillende Belgische politieke partijen ook kaderen in het Europeanisatie schema van Flood en Usherwood.[30] Deze typologie ziet er als volgt uit:

Categorieën van Europese typologieën

Maximalist

Absoluut voorstander van Europese integratie volgens het huidige model.

Reformist

Voorstander van Europese integratie, mits de uitwerking van de instellingen verbeterd wordt of het beleid aangepast wordt.

Gradualist

Acceptatie van integratie, zolang het maar traag en stap per stap gebeurt.

Minimalist

Acceptatie van het status quo i.v.m. integratie, maar verdere stappen verhinderen.

Revisionist

Voorstander van terugkeer naar vorige fase van integratie; afwijzing van laatste hervormingen.

Rejectionist

Tegenstand tegen integratiegedachte, en ook tegenstand tegen uitwerking via EU.

Figuur 4: Typologie van partijposities ten opzichte van Europese integratie, Flood en Usherwood

 

Download scriptie (1.36 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2011