Eindwerk bachelorstudente geeft nieuwe inzichten op gedrag ‘perfecte’ geleidehond.

Daisy
Ryckman

50% tot 70% van de honden die worden opgeleid tot blindengeleidehond of hulphond halen de eindstreep niet. In 63% tot 87% van de gevallen gaat het daarbij om gedragsproblemen. Bestaat er een ideale blindengeleidehond? Deze vraag probeert Daisy Ryckman in haar eindwerk te beantwoorden.

Het grootste deel van de blindengeleidehonden vallen in hun opleiding af door gedragsproblemen. Over welke gedragingen gaat het en is een niet-wenselijk gedrag voor de trainers eveneens niet gewenst door de geleidehondgebruikers? Vanuit het Belgisch Centrum voor Geleidehonden (BCG) in Tongeren is aan de Hogeschool Odisee de vraag gesteld om een studie te doen naar het gedrag en de gedragsproblemen die nog voorkomen bij geleidehonden van het BCG bij de blinde- en slechtziende geleiders thuis, zowel in hun werksituatie alsook in hun niet-werksituatie. Wanneer de trainers van het BCG deze gedragingen kennen, kan daar eventueel extra op getraind worden of kan er rekening mee worden gehouden bij de selectie van de honden.

Dit onderwerp interesseerde Daisy zeker. Ze vertelt: “Al van kinds af had ik graag honden rondom mij en ik vond het boeiend om te zien hoe goed honden getraind kunnen worden en waar ze toe in staat waren. Mijn interesse werd al vlug gewekt toen ik het onderwerp over blindengeleidehonden tegenkwam. Ondertussen kwam ik veel te weten over dit boeiende onderwerp en heb nu toch veel bewondering gekregen voor de blindengeleidehond”.

image 105

“Geleidewerk is teamwork”

Wanneer de blinde of slechtziende geleider en hond samenwerken is de geleider er voor de oriëntatie en het monitoren van het verkeer en verkeerslichten. De hond is de gids die ervoor zorgt dat het team op de juiste route blijft terwijl hij obstakels vermijdt, bestemmingen als deuren, trappen en stoelen vindt en uitkijkt voor gevaarlijke situaties. “Geleidewerk is teamwork”, schrijft Daisy in haar eindwerk. Om een goed geleideteam te kunnen vormen moeten zowel de blindengeleidehond als zijn geleider over de bepaalde vaardigheden beschikken.

 

De uitgevoerde studie toetste de ideale, fictieve hond die vier trainers van het BCG omschreven, aan blindengeleidehonden die aan een blinde of slechtziende persoon zijn toegewezen. Daarvoor werd een enquête samengesteld en aangevuld met de daarvoor bestemde, veelgebruikte C-BARQ om zo een onderscheid te kunnen maken tussen de werk- en niet-werksituatie van de hond. C-BARQ is een bestaande vragenlijst die informatie wil verzamelen over het gedrag en temperament van verschillende hondenrassen. In deze studie waren de meest voorkomende ongewenste gedragingen bij een niet-werksituatie: te veel energie, aandachtzoekend gedrag en opwinding. In een werksituatie waren dit: gemakkelijk afgeleid, laag niveau van directe gehoorzaamheid, onzekerheid, steun zoeken in nieuwe situtaties en ongepast gedrag in openbare plaatsen. Uit de studie bleek dat door de C-BARQ bestempeld probleem bij actieve geleidehonden niet altijd als probleemgedrag bestempeld werd door de geleidehondgebruikers. In de categorie ‘energieniveau’ waren er bijvoorbeeld zeer hoge scores, terwijl geleidehondgebruikers niets melden over minder aangenaam gedrag dat zij ervaren door te veel energie van hun geleidehond. Het omgekeerde werd ook gevonden. Het gedrag dat de geleidehondgebruikers als minder aangenaam ervaarden, was niet altijd vast te stellen met de C-BARQ. Geleidehondgebruikers ervaarden dit bijvoorbeeld onder de categorie ‘aandachtsvragend gedrag’ doordat de hond opdringerig was om te spelen met de bal. Dit kwam dan weer niet voor in de C-BARQ.

 

Deze resultaten zijn gebaseerd op 23 ingevulde enquêtes. Daisy concludeert dat er meer dan 23 geleidehondgebruikers nodig zijn om vast te stellen dat de gevonden resultaten gelden voor actieve geleidehonden in het algemeen. De resultaten uit dit onderzoek geven echter wel het signaal dat het C-BARQ probleemgedrag anders beoordeelt dan geleidehondgebruikers.

 

Als aanbeveling stelt Daisy voor om het onderzoek op een andere manier te doen, bijvoorbeeld dat de geleidehondgebruikers de C-BARQ invullen voor de ideale geleidehond wanneer de hond de taak van gezelschapsdier vervult. Dit levert hoogstwaarschijnlijk een realistischer beeld op dan het beeld van de ideale hond dat nu door de trainers is geschetst. Een andere oplossing om een realistischer beeld te verkrijgen is dat de trainers naast hun ideale score ook hun maximum toelaatbare score geven.

Download scriptie (2.51 MB)
Universiteit of Hogeschool
Odisee
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Adinda Sannen en Kristien Van Hoof
Thema('s)