“Geleth hebbende op den redenen, ordonneren mits desen”. De houding van de Antwerpse magistraat ten opzichte van de Brouwersnatie (1581-1700).

David
Vos

Lobbyen over bier in het zeventiende-eeuwse Antwerpen. Een succesvolle praktijk?

Bier!

“Belgen drinken minder bier dan we zouden denken” kopte de Standaard onlangs. Ondanks onze talrijk bekroonde Belgische biermerken daalt de bierconsumptie steeds verder. Nochtans was gerstenat eeuwenlang dé volksdrank bij uitstek in onze contreien. Berekeningen tonen aan dat een volwassene zijn keel dagelijks spoelde met minstens anderhalve liter bier. De drank werd door de tijdsgenoten zelfs “vloeibaar brood” genoemd.

Invloedrijke brouwers

Het belang van de brouwnijverheid valt niet te onderschatten. In veel steden vertegenwoordigden de bierinkomsten vaak tot 60% van de totale inkomsten. Stadsbestuurders achtten de bieraccijnzen als een betrouwbare inkomstenbron en verhoogden deze regelmatig wanneer ze financiële moeilijkheden hadden. Ook vormde de brouwnijverheid de bestaansreden voor heel wat ambachten. De magistraat had er dus alle belang bij om de nijverheid te stimuleren. Bovendien werden brouwers steevast tot de lokale stedelijke elite gerekend. Het waren welvarende personen die sociale en politieke invloed hadden omwille van hun belang voor de stad. Als geprivilegieerde ambachtelijke groeperingen konden de brouwers hun belangen verdedigen in stedelijke raden. Ambachten in de Zuidelijke Nederlanden konden via deze raden een aanzienlijke invloed uitoefenen op het stedelijk beleid. Brouwers konden hun stempel drukken op onder andere de herziening van de accijnstarieven en de bierprijzen, ordonnanties op de graanmarkt en protectionistische maatregelen. In steden zoals Lier, Leuven en Mechelen schopten brouwers het zelfs tot het ambt van schepen en burgemeester.

’t Stad als uitzondering

Antwerpen was een geval apart. Daar konden geprivilegieerde ambachten niet toetreden tot de magistraat en hadden zij enkel een zetel in de stedelijke raden. Nog opmerkelijker was het statuut van de Antwerpse brouwers. Ze waren gegroepeerd in een niet-geprivilegieerde natie en zetelden bijgevolg ook niet in de stedelijke raden. Hun economisch en fiscaal-financieel belang ging dus niet gepaard met politieke macht. Uit reeds gevoerd onderzoek blijkt dat de stadsbestuurders en de Brouwersnatie veel conflicten hadden. Die eerste wilden de natie en de brouwindustrie onder controle houden omwille van het belang van de bieraccijnzen. De brouwers daarentegen streefden een zo groot mogelijke winst na. Het opzet van deze masterproef is de verstandhouding tussen de twee groeperingen te onderzoeken tussen 1581 en 1700. Tijdens deze periode ontstonden de meeste conflicten en was er een quasi constante juridische strijd. Bovendien schitterde de stad tijdens deze tijdspanne als grootste bierproducent en -exporteur van de Zuidelijke Nederlanden. Specifieke bron voor dit onderzoek zijn de rekwesten of petities. Dit zijn documenten die “gewone mensen” verstuurden naar overheden met allerlei vragen en wensen. Het insturen van die petities, het lobbyen, had een belangrijke invloed op de creatie van wetgeving tijdens de vroegmoderne periode. Deze masterproef onderzoekt de rekwesten van de brouwers aan de Antwerpse magistraat. Zo kan een beeld worden gevormd van de klachten van de natie. Gingen die voornamelijk over materies die in de stedelijke raden werden besproken? In welke mate was de magistraat bereid deze petities te bevestigen? Door de 270 rekwesten te groeperen in verschillende discussiedossiers werd gepoogd de houding van de magistraat ten opzichte van de Brouwersnatie bloot te leggen.

Een succesvolle Brouwersnatie?

De houding van de magistraat vertoonde grote verschillen afhankelijk van de materie van de petitie. Zij was meer geneigd rekwesten te bevestigen gerelateerd aan klachten die voor het brouwen optraden. Zo zorgde zij er bijvoorbeeld voor dat de natie een beroep kon doen op de watervoorziening en genoeg vaten en tonnen ter beschikking had. De natie was echter heel wat minder succesvol in haar petitioneren over klachten die optraden na het brouwen. Verzoeken over de bierprijs, concurrentie van stadsbrouwerijen en andere steden hadden minder kans op slagen. Nog minder succes had de Brouwersnatie in de petities met als opzet accijnzen en andere lasten te verminderen. Hieruit blijkt dat de Antwerpse magistraat pragmatisch was. Zij zorgde ervoor dat de Brouwersnatie bier kon brouwen, maar eens dat bier was gebrouwen was het spijzen van de stadskassen en de controle van de natie prioritair. Verder waren de stadsbestuurders doorheen de onderzoeksperiode quasi even bereid in het bevestigen van de verzoeken gerelateerd aan voor het brouwen. Hiertegenover vertoonde het succespercentage van de rekwesten met betrekking tot na het brouwen veel meer schommelingen. Ten slotte wordt gesuggereerd dat het petitioneren van de natie als alternatief niet kon opwegen tegenover de belangrijke formele politieke macht die geprivilegieerde ambachten hadden. De Brouwersnatie was uitgerekend weinig succesvol in de beïnvloeding van materies zoals de bieraccijnzen en de bierprijs. Ook stuurde zij niet opvallend meer petities inzake de materies besproken in de raden. De resultaten vormen een extra invalshoek in het onderzoek naar de relaties tussen stadsbestuurders en (fiscaal-economisch belangrijke) ambachtelijke groeperingen tijdens de vroegmoderne periode.

Download scriptie (1.68 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2015
Promotor(en)
.