Geloven In Een Dode God?

Benjamin
Van Langenhove

Eigenlijk geloof ik niets, en twijfel ik aan alles, zelfs aan U. Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft, dan denk ik, dat Gij liefde zijt, en eenzaam, en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt zoals ik U. (Gerard Reve, Nader Tot U, p. 160, 1984)

Met dit gedicht van Gerard Reve is eigenlijk alles al gezegd. Gelukkig betekent dat niet dat er niets meer gezegd kan worden. Daarnaast brengt de facultaire verplichting ons tot de noodzaak van het eeuwige nader onderzoek tot bijna alles, en dus stellen wij ons de vraag: “Hoe kan een verkenning van de structurele homologie tussen God en het Ding an Sich in Kant ons helpen bij het begrijpen van Žižek’s christelijk atheïsme?” Gelukkig is dat niet helemaal waar. De vragen zijn er eigenlijk meerdere. Sta mij dus toe U stapsgewijs in te lijden.

Wie is deze Man, Hij die stierf voor onze zonden, de Mensgeworden God, is Hij bestaand, of verzonnen? Ikzelf, ik denk, ik ben uitgesproken atheïst, en geloof mij als ik U zeg dat ik de allermooiste God heb, de allermooiste God om niet in te geloven… Die God die, aan het einde van de drie-uur-lange duisternis, met luide stem riep: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Wie is deze God die ons verlost heeft van Zichzelf?

Mijn excuses voor de zwaarmoedigheid, maar de kwestie vraagt erachter, net zoals dat het vraagt achter een theoretische uiteenzetting, waar tot ik een poging heb gedaan in deze masterproef, datgene waar deze korte voorstelling eigenlijk over gaat. Mijn masterproef was een gevolg van een retorische vraag gesteld door één van de denkers waarop deze thesis is gebaseerd, namelijk Slavoj Žižek en zijn conceptie van het christelijk atheïsme. Die de vraag gaat als volgt: “Waarom deze eeuwige herhaling van de Dood van God? Waarom niet uitgaan van een positief materialistisch uitgangspunt en dat verder ontwikkelen?”

Preciezer is het christelijk atheïsme dus een studie die, zoals de naam verklapt, het atheïsme in het christendom belicht, die Jezus benadert als de profeet van de atheïst, met een focus op de Mensgeworden God Zijn dood en Zijn Zelfverlating… wat dan ook de ultieme dood van de Grote Ander inhoudt, de dood van de betekenisgever, degene die ons handelen rechtvaardigt of net de weg hiertoe verspert. Overigens werd er gezocht naar een antwoord op diegenen die deze christelijk atheïstische geloofsbelijdenis, zoals verwoord door Žižek, als ietwat tekortschietend zien, vooral dan met betrekking tot het praktische aspect hiervan.

Daarom leek het belangrijk om als andere denker in deze thesis een denker te gebruiken die door Žižek soms een beetje, als ik dat mag zeggen, over het hoofd wordt gezien: Kant, om aan de hand van hem, een verdere invulling te verkennen van het handelen van de christelijke atheïst, en op welke manier deze de eeuwige herhaling van de Dood van God zou kunnen ‘uitvoeren,’ of te ‘praktiseren’. Hiervoor werden dus de structurele overeenkomsten verkend tussen een aantal postulaten, hoofdzakelijk deze van het Ding an Sich en God, waarin de (subjectieve) noodzakelijkheid van deze postulaten werden verduidelijkt, waar het Ding an sich als een concept van de Rede is voor de beperking van het verstand, maar met betrekking tot God eerder de nadruk werd gelegd op het secundaire voorkomen van dit postulaat, waarin het eigenlijk als ondersteuning dient voor de morele wet, maar niet als rechtvaardiging, en dus enkel als voorbeeldfunctie.

Hierdoor kon er gezocht worden naar een vorm van een atheïstische geloofsbelijdenis waarbij de afwezigheid van God wordt geïncorporeerd in het subject haar godsbeeld zelf, als voorbeeldfunctie Gods, maar dan opnieuw, eerder in de negatieve zin. Zo wordt de ontkenning van goddelijke autoriteit getransponeerd tot God zelf (in tegenstelling tot de ontkenning van God,) en kan het Kantiaanse (secundaire) postulaat van God ook misschien net ingevuld worden als een dode, onbewuste God, die dan net functioneert in een negatieve voorbeeldfunctie op de manier dat het de morele agent net zoveel meer verantwoordelijk maakt voor haar acties en daden, want ja, als zelfs God het eigenlijk allemaal niet echt weet…

De uitvoering van deze eeuwige herhaling van de Dood van God is dan ook het opnemen van de afwezigheid van God in het godsbeeld zelf… Erover spreken, erover schrijven… Iets te maken… En de dode God dus gebruiken als postulaat om niet zomaar in vanalles te geloven, om te doen wat men moet doen, zonder te geloven in deze of die rechtvaardiging… Misschien kan dan, net zoals dat het Ding an sich op het niveau van de Rede in de beperking van het verstand functioneert, het concept van de dode God dienen op het niveau van de Rede in de beperking van het geloof…?

Download scriptie (961.1 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Gertrudis Van de Vijver, Dries Josten