Kent u ook (H)esselts

Robin
Coolen

Studente Robin Coolen heeft voor haar masterthesis taal- en letterkunde een taalkundige masterproef geschreven over het dialect van Hasselt. Daarin onderzocht ze de oorsprong van de meervouden van zelfstandige naamwoorden zoals steel ‘stoelen’, briejer ‘broden’ en daag (‘dagen’). Dit zijn al drie meervouden die sterk afwijken van het Nederlands. Hoe komt het dat er in Hasselt, maar ook in Vlaanderen en Nederlands zoveel diversiteit is in meervouden? Hoe zijn de meervouden in het Nederlands en in dialecten als het Hasselts ontstaan? Wat is het systeem achter die meervouden? Die vragen probeert deze masterproef te beantwoorden.

De veelzijdigheid van dialecten

Zoals iedere Vlaming weet, is het dialect van Ieper in West-Vlaanderen helemaal verschillend van dat in Genk in Limburg. Voor velen zijn de afzonderlijke dialecten van West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg één pot nat. Anderen verwachten dat er binnen de provinciegrenzen binnen steden en dorpen verschillende dialecten gesproken worden, maar eigenlijk kunnen er zelfs binnen één dorp verschillende dialecten bestaan. Dat verschil kan onder andere bepaald worden door de geschiedenis. Zo is Molenbeersel, het dorp waar ik woon, een samenraapsel van gebiedjes die na de onafhankelijkheid van België deels tot België en deels tot Nederland behoorden. Het gebied dat oorspronkelijk tot Stramproy, Nederland behoorde, spreekt een ander dialect dan het deel dat oorspronkelijk tot Kessenich, België behoorde. Dialecten zijn eigenlijk vrij persoonlijk. Dialectsprekers die veel door het land reizen krijgen invloeden van het Nederlands en van andere dialecten. Daardoor zouden woorden die oorspronkelijk uit het eigen dialect kwamen verloren kunnen gaan. Een duidelijk voorbeeld is patat dat veel grond heeft gewonnen in Limburg. De echte dialectspreker zou van erpel of een variant spreken.

Waar komt het Nederlands en haar dialecten vandaan?

Het Nederlands en de Nederlandse dialecten, zoals het Hasselts, zijn in hun vroegste vorm afkomstig van het Indo-Europees. Dit zijn de talen die gesproken werden in Europa vlak voor de middeleeuwen. Specifiek in het gebied waar de Lage Landen zich bevinden, sprak men het West-Frankisch. Dit is de oudste taal waar meervouden bestudeerd kunnen worden. In het West-Frankisch had een taal veel meer meervouden dan nu. Een zelfstandig naamwoord kon toen meerdere naamvallen hebben zoals de nominatief, de accusatief, de datief en de genitief. Die hadden ook elk een eigen uitgang. In de middeleeuwen is dit systeem voor het Nederlands vereenvoudigd tot een uitgang op -e, -en, -er en -s. Voor het Limburgs kunnen we afleiden dat meer oude uitgangen behouden zijn, omdat we vandaag de dag nog meervouden kennen met een klankwissel zoals broeëd ‘brood’ en briejer ‘broden’ en meervouden zonder uitgang zoals biem ‘bomen’. Daarom is het interessant om te onderzoeken hoe het komt dat het Nederlands minder uitgangen heeft dan bijvoorbeeld het Limburgs of het Hasselts en hoe die uitgangen doorheen de tijd zijn geëvolueerd.

image-20190709125006-1

Uitgangen van de Gotische mannelijke a-stammen

Hierboven staat een voorbeeld van het Gotisch dat de verscheidenheid van stammen voor de middeleeuwen aantoont.

Dialectverlies

Steeds minder jonge mensen spreken dialect. Als ik naar mezelf kijk als zevenentwintigjarige, heb ik het gevoel dat leeftijdsgenoten in mijn regio vaak nog dialect kunnen spreken. In het onherbergzame Kinrooi, Molenbeersel kan dat nog. Toch heb ik de neiging om bij leeftijdsgenoten op Vlaams over te schakelen, al weet ik dat mijn gesprekspartner mij net zo goed in het dialect verstaat en terug kan spreken. De mensen met de leeftijd van mijn ouders of daarboven, zal ik sneller in het dialect aanspreken, omdat ik weet dat die groep van dialectsprekers nog een pak groter is en dat zij meestal het dialect wel waarderen. Het is een pak persoonlijker. De jeugd lijkt gevoelsmatig een voorkeur voor het Vlaams te hebben, het lijkt meer de norm, omdat iedereen het spreekt. Een hele grote groep kan misschien wel dialect begrijpen, maar niet meer spreken.  Ofwel kunnen ze het spreken, maar durven het niet, omdat ze denken dat ze fouten maken. Vooral als ik het gevoel heb dat anderen het kunnen spreken, maar niet proberen, vind ik dat jammer. Ook als ze het goed kunnen spreken, maar het toch niet doen. Ik probeer zoveel mogelijk dialect te spreken, omdat ik bang ben dat ik het over twintig jaar misschien nooit meer kan spreken. Dan verlies ik mijn moedertaal of kan ik ze in ieder geval met niemand meer delen. Daarmee verlies ik ook een stukje van mijn persoonlijkheid. Zo belangrijk vind ik het. Veel mensen delen mijn gevoel, denk ik. Ik ondervind dat veel jongeren het jammer vinden dat ze nooit dialect hebben geleerd of gestimuleerd zijn het te spreken. Ouders waren wellicht bang dat het nefaste gevolgen zou hebben voor het Nederlands van hun kind. Ik kan alvast zeggen dat het voor mij goed in orde gekomen is. Ik mag mezelf perfect tweetalig noemen in het dialect en in het Nederlands. Ik ben blij dat ik die vaardigheid al op jonge leeftijd heb kunnen ontwikkelen. Daar heb ik mijn talenknobbel deels aan te danken, daar ben ik vrij van overtuigd.

Het ‘kleurrijke’ Hasselts

Net zoals ik mijn eigen dialect heel kleurrijk vind, is het Hasselts dat net zo goed. Ik zou mensen aanraden eens naar een fragmentje van dit dialect te luisteren. Het zal vele mensen, vooral niet-Limburgers, vreemd in de oren klinken, maar het Nederlands is erin herkenbaar. Daarnaast zijn Franse werkwoorden als rappelleren, embrasseren en deplaceren vaste begrippen. Onverwacht komt er een jaarbel ‘aardappel’ op de proppen. De tweede bekendste werken over de Hasseltse taal ‘De Djeksjenèèr van ‘t (H)esselts’ van Xavier Staelens en de Grammèèr van ‘t (H)essels van Marco Clerinx onthullen de Hasseltse taalschat nog dat tikkeltje meer. Nieuwsgierigen (uit Limburg) kunnen een kijkje gaan nemen in de bibliotheek. Vooral het woordenboek van Staelens is bijvoorbeeld in de bib van Genk en Kinrooi te vinden.

Gegevens auteur:

Robin Coolen

Studente master taal -en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven

E-mail: robin_coolen@live.be

 

Download scriptie (4.71 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
professor dr. Jeroen van Craenenbroeck