La société, c'est moi?

Jolien
Bulcke

De structurering van vennootschappen in groepen kan belangrijke voordelen en synergiën met zich meebrengen, doch dit brengt ook bijkomende moeilijkheden met zich mee. Waar er in afzonderlijke vennootschappen reeds talloze belangenconflicten kunnen voorkomen, moet er in een vennootschapsgroep bijkomend rekening worden gehouden met het groepsbelang. Een goede groepsinterne belangenconflictregeling kan er dan ook voor zorgen dat de belangen van alle bij een vennootschapsgroep betrokken partijen (aandeelhouders, bestuurders, schuldeisers,...) worden gewaarborgd en dat de rechtszekerheid wordt vergroot. In het kader van de hervormingen door minister Koen Geens rijst de vraag of de regeling zoals voorzien in het ontwerp van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen de hooggespannen verwachtingen wel kan inlossen.

Groepsinterne belangenconflicten

Aandeelhouders mogen niet zonder meer de eigen belangen toeschrijven aan de vennootschap, zelfs  indien zij de meerderheid van de aandelen, en dus de facto het zeggenschap, in handen hebben. Door de oprichting van een vennootschap werd er immers een afgescheiden vennootschapsvermogen gecreëerd, dat dient te worden bestuurd in het belang van de vennootschap.[1]

Belangenconflicten zijn evenwel schering en inslag bij het bestuur van vennootschappen. Vaak doet zich immers een omstandigheid voor waarbij een persoon in de uitoefening van een recht of een bevoegdheid een persoonlijk belang heeft, dat tegengesteld is aan het belang dat hij op grond van een contract of de wet moet nastreven.[2] Zij die een vennootschap besturen, zowel de bestuurders als de aandeelhouders, zouden immers hun persoonlijk vermogen kunnen trachten te verrijken ten koste van het vennootschapsvermogen.

In vennootschapsgroepen zullen er meer specifiek potentiële belangenconflicten bestaan tussen de belangen van de meerderheidsaandeelhouder enerzijds, met name de moedervennootschap en de met haar verbonden groep ondernemingen, en de belangen van de dochtervennootschap en haar respectievelijke stakeholders anderzijds.[3]  Vaak zal het groepsbelang immers in feite een afspiegeling zijn van het individuele belang van de moedervennootschap[4], waardoor de kans reëel is dat een bepaalde vennootschap bij intragroepsverrichtingen ‘in het groepsbelang’ wordt benadeeld ten voordele van andere groepsentiteiten. [5]

Beheersing groepsinterne belangenconflicten

Om groepsinterne belangenconflicten beter te kunnen beheersen bestaan er talloze mogelijke regelingen. Het uitgangspunt hierbij is steeds dat intragroepsverrichtingen zijn toegelaten, doch er een bijzondere procedure moet worden toegepast ter waarborging van de rechten van alle belanghebbenden bij de vennootschapsgroep. Gelet op de grote diversiteit aan regelingen binnen de lidstaten heeft de Europese Commissie er dan ook voor gekozen om in haar nieuwe Richtlijn 2017/828[6] slechts de krijtlijnen voor een groepsinterne belangenconflictregeling te schetsen, waarbinnen iedere lidstaat een eigen belangenconflictregeling kan vormen in functie van het eigen nationaal recht.

Een goede belangenconflictregeling zou in ieder geval geen onevenredig zware verplichtingen mogen inhouden voor de betrokken vennootschappen, aangezien in voorkomend geval afbreuk zou worden gedaan aan de flexibiliteit en de efficiëntie van de onderneming. Iedere onderneming opereert immers in een continu veranderende omgeving waarin concurrentie een belangrijke rol speelt. Er speelt dan ook een delicaat evenwicht tussen rechtszekerheid voor alle belanghebbenden en de voor een onderneming noodzakelijke flexibiliteit. Een optimale regeling mag bovendien geen overmatige kosten met zich meebrengen waardoor de voordelen van de regeling teniet worden gedaan.[7]

Huidige Belgische regeling

Artikel 524 van het Wetboek van Vennootschappen bevat dergelijke regeling ter beheersing van groepsinterne belangenconflicten. Deze regeling is evenwel enkel van toepassing op transacties tussen een Belgische beursgenoteerde vennootschap, waarvan de effecten zijn toegelaten tot verhandeling op een gereglementeerde markt, en de met haar verbonden ondernemingen. De na te leven procedure kan kort worden samengevat als volgt.

De bewuste beslissingen of verrichtingen moeten door de raad van bestuur worden voorgelegd aan een comité van drie onafhankelijke bestuurders, bijgestaan door één of meer onafhankelijke experts. Deze moeten vervolgens een verslag opstellen waarin onder meer een beschrijving van de aard van de voorgenomen beslissing of verrichting moet worden opgenomen, alsook de bedrijfsmatige voor- en nadelen ervan voor de vennootschap en haar aandeelhouders. Voorts dienen de vermogensrechtelijke gevolgen te worden begroot. Indien een groepsinterne transactie potentieel nadelig is, dan zal er tenslotte moeten worden nagegaan of het nadeel in het licht van het beleid van de vennootschap niet kennelijk onrechtmatig is.

Bij een niet-correcte naleving van de groepsinterne belangenconflictregeling, zal de beslissing of verrichting nietig kunnen worden verklaard. Daarenboven zal het bestuursorgaan in dergelijke gevallen een belangrijk aansprakelijkheidsrisico lopen.

De huidige regeling is echter niet steeds even duidelijk verwoord en roept bepaalde interpretatievragen op. Bovendien wordt er vaak kritiek geuit op het (beperkte) toepassingsgebied van de regeling, aangezien welbepaalde beslissingen en/of verrichtingen met welbepaalde personen de dans kunnen ontspringen.

Geplande hervorming

In het kader van de hervorming zou alvast aan bepaalde kritieken op de huidige wettelijke groepsinterne belangenconflictregeling worden tegemoet gekomen. Zo zou het toepassingsgebied van de wet worden verduidelijkt en zelfs nog worden verruimd, waardoor de rechtszekerheid vergroot en de belangen van alle betrokken partijen beter worden beschermd.

Desalniettemin is het enigszins jammer om te moeten vaststellen dat de Belgische groepsinterne belangenconflictregeling nog niet op alle vlakken lijkt te zullen overeenstemmen met de eerder ruime krijtlijnen zoals voorzien in de Europese Richtlijn 2017/828.

Daarenboven lijkt de Belgische wetgever een kans te hebben laten schieten om de groepsinterne belangenconflictregeling te moderniseren en te zorgen voor grotere flexibiliteit bij de regeling. Het ontwerp van wet blijft immers voorzien in een erg stugge procedure, waarbij in ieder geval een beroep dient te worden gedaan op onafhankelijke bestuurders én een onafhankelijke expert. De kosten voor de toepassing van de groepsinterne belangenconflictprocedure zullen bijgevolg al snel hoog oplopen, terwijl dit voor bepaalde kleinere transacties geenszins opportuun is.

Suggestie voor aanvullende hervorming

Er lijkt derhalve wel degelijk nog bijkomende ruimte te zijn voor hervorming van de groepsinterne belangenconflictregeling. Hierbij mag niet krampachtig worden vastgehouden aan de reeds bestaande, gekende procedure. Een grondige herevaluatie van de procedure aan de hand van bestaande kritieken en rechtsvergelijkend onderzoek kan hierbij soelaas brengen om tot een evenwichtige regeling te komen. Wordt het daarenboven ook geen tijd om in dit KMO-land bij uitstek te werken aan een flexibele regeling die ook van toepassing is op alle groepsinterne transacties, zelfs met niet-beursgenoteerde vennootschappen?

 

[1] J. Vananroye, “Ook de enige vennoot heeft altijd gezelschap”, TRV 2014, 425.

[2] N. Hallemeersch, “Belangenconflicten van meerderheidsaandeelhouders. Zoektocht naar betere, minderheidsbescherming vanuit rechtseconomisch en rechtsvergelijkend perspectief”, TRV-RPS 2017, (5) 7.

[3] P. Ernst, Belangenconflicten in naamloze vennootschappen, Antwerpen, Intersentia, 1997, 3 e.v.

[4] B. Gillard, Misbruik van vennootschapsgoederen, Larcier, Gent, 2017, 418.

[5] B. Gillard, Misbruik van vennootschapsgoederen, Larcier, Gent, 2017, 419.

[6] Richtlijn 2017/828 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van de Richtlijn 2007/36/EC “as regards the encouragement of long-term shareholder engagement”, PB L 131/1, 20 mei 2017.

[7] A.M. Pacces, “Procedural and substantive review of related-party transactions: the case for NCS (non-controlling shareholder) – dependent directors”, ECGI Law Working Paper nr. 399/2018, mei 2018, www.ecgi.org/wp.

Download scriptie (1.37 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Professor C. Clottens