Hedendaagse concurrentie-ideologie en haar impact op het denken over welvaart en welzijn: zijn er nog roependen in de woestijn?

Sacha
Stassen

 

 

Het concurrentiekrachtargument

Iedere dag wordt er ons in gehamerd dat het onze economie ontbreekt aan concurrentiekracht en als we onze verworvenheden niet afbouwen er voor de volgende generatie een economische apocalyps zal aanbreken. De vaak hoge heren die deze stelling poneren, zoals Marc De Vos (Prof. arbeidsrecht), hebben vaak -toevallige- liberale banden. In het geval van Dhr. Marc De Vos is dit met Liberalis.be.

Zo wordt er ons bijvoorbeeld voorgehouden dat onze loonkosten en belastingen te hoog zijn en dat we dus dringend werk moeten maken van loonkosten – en belastingsverlagingen. Toch schuilen er een aantal denkfouten in deze redenering.

Het eerste probleem van dit concurrentiekrachtargument is namelijk dat het eindeloos is. Iedere toegeving die we doen, denk maar aan de arbeidsduur verlenging bij Siemens, wordt gevolgd door een andere. Verwachten dat andere landen passief niets zullen doen als een land bijvoorbeeld zijn belastingen verlaagt, is ronduit naïef.

Daarnaast bewijst het verleden ons dat een daling van de loonkosten niet leidt tot een proportionele prijsdaling, maar tot een stijging van de bedrijfswinsten.

We mogen vooral niet vergeten dat de eindeloze zoektocht om de concurrentiekracht te verbeteren zorgt voor periodieke recessies dit omdat de loonstop van een groep werknemers het verlies is aan bestellingen bij anderen.

Uiteindelijk is deze panische zoektocht op basis van lage lonen een illusie: wij kunnen nooit concurreren met lagelonenlanden op basis van lagere lonen. Een beleid dat lagere lonen nastreeft is daarenboven in contradictie met concurrentiekracht gebaseerd op andere factoren dan prijs, zoals geschoolde arbeid, kwaliteit en de invoering van nieuwe technologieën.

Economische groei

Velen waaronder ook de Wereldhandelsorganisatie (WHO) en de Wereldbank geloven dat economische groei een oplossing kan bieden om miljoenen mensen uit de armoede te halen. Dit geloof is eerder in de liberale ideologie gestoeld dan in idealisme.

Vele studies wijzen aan dat ons ecosysteem eindig is. Als het subsysteem ‘economie’ groeit, neemt het een steeds groter gedeelte van het ecosysteem in zich op. Zo wijzen ecologische modellen uit dat we reeds vandaag zitten aan een ecologisch gebruik van 1,2 keer de ecologische draagkracht van de aarde. Dit wil als het ware zeggen dat we op dit moment zitten met een ecologische schuld, een soort lening aan de aarde. Deze lening heeft ook intresten in de vorm van bijvoorbeeld luchtverontreiniging en bodemerosie die een negatieve impact hebbentop ons welzijn. We kunnen ons dan ook vragen stellen bij de relevantie van het veel gebruikte BBP als graadmeter van economische groei.

Exportgeleide groei

Exportgeleide ontwikkeling is een belangrijk element geworden in de westerse vrije markt doctrine. Financiële instellingen zoals de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben van exportproductie een voorwaarde gemaakt voor het toestaan van leningen of ontwikkelingshulp. Net zoals het promoten van economische groei wordt export georiënteerd beleid gezien als dé manier om – buitenlandse – schulden af te betalen.

De structurele hervormingsprogramma’s van het IMF hebben een heel aantal landen aangemoedigd om hun export te verhogen. De logica achter dit – export geleide groei – is dat export leidt tot een overschot aan cash, dat dan kan gebruikt worden om leningen af te betalen.

Maar natuurlijk kan niet ieder land meer exporteren dan het importeert. Als steeds meer landen hun kaarten zetten op een toename van de vraag in andere landen, zal dit vaak leiden tot onverkoopbare overschotten en dalende prijzen. Als gevolg daarvan dalen dan weer de inkomsten in veel landen.

Landen kunnen zo in een vicieuze cirkel raken en gijzelaar worden van hun exportproducten als zij meer en meer (soms tot 100 procent) moeten produceren en exporteren om dezelfde inkomsten te houden. Zo onstaat een ‘race to the bottom’, een strijd op leven en dood, waarin landen steeds meer van hetzelfde gaan produceren en met lagere prijzen en aantrekkelijke fiscale regelingen tegen elkaar opbieden om marktaandeel vast te houden, investeringen aan te trekken en inkomsten te genereren.

Overheden van ontwikkelingslanden, onder druk om hun binnenlandse en internationale schulden af te betalen, zijn sneller geneigd om hun natuurlijke hulpmiddelen tegen een korting aan te bieden op de internationale markt. Vaak zijn dan ook externe kosten (kosten die niet eigen zijn aan het productieproces bijvoorbeeld luchtverontreiniging) niet ingerekend in de prijs, dit kan leiden tot soms absurde resultaten.

 

Bilaterale onderhandelingen

Overheden en instanties als de Europese Unie en de Wereldhandelsorganisatie moeten de dumping en concurrentievervalsing die bijvoorbeeld de meeste Chinese exporteurs toepassen een halt toeroepen. Anders zullen er in de Europese Unie en in de VS nog honderdduizenden gezonde jobs in goedwerkende bedrijven verloren gaan.

 

Eco-taksen

Overheden bepalen door middel van wetten de opportuniteiten in een maatschappij. Overheden kunnen dus bepaalde handelingen aanmoedigen en anderen ontmoedigen. Een mogelijkheid zijn eco-taksen. De inkomsten uit eco-taksen kunnen dan gebruikt worden om de activiteiten die we willen aanmoedigen, bijvoorbeeld arbeid, te ontlasten en activiteiten die we willen ontmoedigen, bijvoorbeeld vervuiling, extra te belasten.

 

Koopkracht

Zowel het ACV als Oxfam geloven in de kracht van de consument om hun koopkracht te gebruiken om sociale wanpraktijken te ontmoedigen. Zo mag het de consument niet verbazen dat als een Carrefour met een dvd-speler van €30 stunt of men goedkoop kan vliegen met Ryanair dat dit slechts goedkoop mogelijk is ten nadele van de sociale verworvenheden. Een dvd-speler van €30 kunnen we in België op geen enkele manier in elkaar steken.

 

Wereldvakbond

De heersende opvatting, bij economen, is dat vakbonden slecht zijn. Ze vertekenen de arbeidsmarkt. Omdat er een machtsonevenwicht is tussen een individuele werknemer en werkgever, en er dus sprake is van marktfalen, zijn vakbonden noodzakelijk om dit onevenwicht te neutraliseren. Een wereldvakbond zou het moeten toelaten om wereldwijd één front te vormen tegen uitbuiting en chantage.

Ook voor ontwikkelingslanden zou een wereldvakbond voordelen kunnen brengen. Thomas Palley bewees bijvoorbeeld dat verbeterde rechten op vrijheid van associatie samengaan met snellere groei in de vijf-jaar periode nadat de verbeteringen ingevoerd zijn. In zulke landen zouden er ook hoger lonen zijn en een gelijkere inkomensverdeling.

 

Sacha Stassen

Download scriptie (908.38 KB)
Universiteit of Hogeschool
Odisee
Thesis jaar
2005