Het begin van de laat-Romeinse bevelhebber: Constantius II's beleid omtrent de magister equitum et peditum

Yannis
Brichant

 

Het laat-Romeins leger was de grootste werkgever en slokte ongeveer de helft van de jaarlijkse voorraden op. Ondanks de belangrijke rol van het leger in de Romeinse samenleving, hebben we amper informatie over de beginperiode van haar nieuwe bevelhebbers in het laat-Romeinse Rijk.  

 

Een nieuw standpunt en tijdspanne

Ontelbare kilometers afleggen met bijhorende ontberingen in streken binnen en buiten het Rijk om toch maar de overwinning in dienst van de keizer te kunnen opeisen of om de oprukkende vijand tegen te houden. In de vierde eeuw voerden bevelhebbers met de titels magister equitum en magister peditum, respectievelijk voor de ruiters en voor de voetsoldaten, voor het eerst het Romeinse leger aan. Er is veel discussie over de beginperiode van dit ambt, waarbij de dynamiek tussen de keizer en deze bevelhebbers nog niet uitgebreid is onderzocht. Het hoofddoel van mijn thesis was om na te gaan wat voor een beleid Constantius II, Romeins keizer van 337 tot en met 361, voerde betreffende zijn bevelhebbers. Wegens de bronnensituatie lag de focus van dit onderzoek op Constantius’ alleenheerschappij van 353 tot 361. In hoeverre hebben we te maken met een doordacht beleid, of zien we toch eerder ad hoc maatregelen?

Het weinige, en meestal oude, onderzoek naar het ontstaan van het ambt van bevelhebber gebruikte een grote tijdspanne van de eerst overgeleverde bevelhebber in 341 tot aan 395. Daardoor werden geregeld taken en kenmerken van dit ambt terug of verder in de tijd geprojecteerd dan de bronnen rechtvaardigen. Welke nuances kunnen we dus aanbrengen als we enkel kijken naar de informatie uit de beginperiode van dit ambt tot aan het eind van Constantius’ heerschappij in 361? Door niet zozeer alleen op de bevelhebbers te focussen, maar vooral een keizerlijk standpunt te hanteren, wilde ik met deze andere invalshoek zien welke aanvullende informatie over de beginperiode van deze bevelhebbers ik kon vinden. Tot op welke hoogte konden de bevelhebbers bijvoorbeeld zelfstandig handelen binnen dit keizerlijk beleid?

 

Methodologie

Om het beleid van Constantius te achterhalen, gebruikte ik zowel een kritische lezing van de bronnen als prosopografie, een methode waarmee je iemand zijn leven, loopbaan, geografische en sociale afkomst bestudeert. Door chronologisch te werk te gaan, wilde ik eventuele veranderingen in Constantius’ beleid opsporen als die zich zouden voordoen. Mijn onderzoek hanteerde verschillende bronnen waaronder literaire werken, wetteksten, inscripties en papyri. De hoofdbron van deze thesis was Ammianus Marcellinus’ werk, genaamd Res Gestae, die dieper ingaat op de politieke situatie van het Romeinse Rijk vanaf 354 tot en met 378. Doordat de auteur tot de entourage van de bevelhebber Ursicinus, geeft hij soms gedetailleerde informatie, al durft Ammianus wel partijdig te zijn in zijn werk. Zo heeft Ammianus’ negatieve oordeel van Constantius latere bronnen en historisch onderzoek beïnvloed in de portrettering van deze keizer.

 

Het ontstaan van de magister equitum et peditum

Constantius is de eerste keizer waarbij we genoeg magistri hebben om een coherent onderzoek te kunnen voeren naar een keizerlijk beleid en de bevelhebbers zelf. Deze Romeinse heerser speelde een belangrijke rol in de institutionalisering van dit ambt. Vermoedelijk ontstonden de laat-Romeinse bevelhebbers onder Constantijn (keizer tussen 306 en 337), maar concrete aanwijzingen in de bronnen vinden we pas na zijn heerschappij. Hoewel Constantius als eerste bevelhebbers aanstelde in de regio’s, tonen de aanstellingen dat dit niet was om een regionaal systeem uit te werken. De politieke context was de reden. Sommige van deze regionale posten waren daarbij niet permanent bekleed waardoor er geen sprake kan zijn van een vaststaand systeem. Hoewel onderzoekers al in deze periode spreken over regionale aanduidingen in de officiële titels en over een onderscheid tussen hen en de bevelhebbers aan het hof, maken de eigentijdse bronnen geen melding van dergelijk verschil.

 

Een bewust beleid met beperkte vrijheid voor de bevelhebbers

Volgens Ammianus zou Constantius gemakkelijk te overtuigen zijn. Hij zou graag luisteren naar valse beschuldigingen en zich laten leiden door zijn gevoelens. In hoeverre strookt dit beeld met de realiteit? Door het gebrek aan bronnen komen we spijtig genoeg niet heel veel te weten over de jaren voorafgaand aan Constantius’ alleenheerschappij. Toch kunnen we al enkele evoluties, continuïteiten en verschillen waarnemen wanneer we deze informatie combineren met die van tijdens Constantius’ alleenheerschappij. Op basis van de prosopografische analyse zien we dat Constantius meestal personen aanstelde als bevelhebber die al ervaring hadden opgedaan in het militaire leven. We zien ook dat enkele bevelhebbers aangesteld werden die niet volledig Romeins waren.

De kritische bronlezing toont aan dat de keizer probeerde bevelhebbers aan zich te binden door hen gunsten en cadeaus te verlenen, met het consulaat als de hoogste eer die iemand kon krijgen. Dit werd wel amper toegekend en nooit aan bevelhebbers in een regio. Waarschijnlijk was dit omdat zij op een grotere afstand van de keizer konden handelen en laatstgenoemde wilde vermijden dat zij hem zouden bedreigen. Constantius hield zijn bevelhebbers zo goed mogelijk in de gaten doordat zij rapporten moesten schrijven. Als iemand niet deed wat er van hem verwacht werd, twijfelde de keizer niet om hem te ontslaan. Bevelhebbers die een echte of mogelijke bedreiging vormde voor Constantius’ troon werden zonder pardon geëxecuteerd.

Constantius was echter geen onwrikbare keizer. Hij kon opdrachten aanpassen als hij zag dat hij fout zat of de situatie veranderde. Bevelhebbers kregen soms speciale opdrachten zoals oordelen vellen in onderzoeken. Voor een tijd zette Constantius hen zelfs in voor interne religieuze conflicten. De bevelhebbers hadden een bepaalde vrijheid tijdens hun individuele veldslagen en opdrachten. Tijdens een veldtocht durfden ze de keizer zijn beslissingen ook te bevragen. De meest directe invloed die bevelhebbers op de machtshebber konden uitoefenen, was tijdens de vergaderingen van de keizer met zijn belangrijkste ondergeschikten over staatszaken, ook wel het consistorium genoemd.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Dr. Jeroen Wijnendaele
Thema('s)