Het busongeval te Sierre in de media. Slachtoffers én journalisten likken hun wonden.

Ellen
De Blende

Sierre-slachtoffers én -journalisten likken hun wonden.

“Wij wisten nog niet of ons kind was overleden op dat moment

en dan word je al door de pers lastig gevallen.”

(nabestaande)

“Op dat moment denkt ge: ‘Wat sta ik hier te doen? Wat een aasgier ben ik?’

Maar anderzijds dat is het recht op informatie natuurlijk. Die beelden moet ge hebben.”

(reporter)

Dertien maart 2012, een rampzalige datum waarop 22 schoolkinderen en zes volwassenen het leven lieten in een busongeluk te Sierre. Het volledige land in rep en roer. Herinnert u zich nog de foto’s op de voorpagina’s? De live-uitgezonden begrafenissen? De talrijke interviews met betrokkenen? Het deed heel wat stof opwaaien. (Kranten)media kregen de wind van voren, onder meer voor het publiceren van privéfoto’s. De Raad voor de Journalistiek verstrengde haar deontologische code. Over het busdrama vloeide al heel wat inkt, maar hoe beleefden de betrokkenen de hele mediaheisa? In een masterproef, verbonden aan de master in de communicatiewetenschappen-journalistiek van de Universiteit Gent, werden de media-ervaringen van nabestaanden van het busdrama én journalisten die destijds rapporteerden, onderzocht.

Recht op informatie vs. recht op privacy?

Zo’n ramp kan eigenlijk gereduceerd worden tot een ethische discussie over de relatie tussen het recht op informatie en het recht op privacy. Journalisten hebben de plicht het publiek te informeren, maar wanneer zij over gevoelige, persoonlijke kwesties berichten – zoals de busramp– worden zij geconfronteerd met een aantal ethische aspecten, die uiteraard een impact hebben op de slachtoffers en nabestaanden. In welke mate mogen journalisten hun privacy overschrijden? Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat zowel voor de rechten van journalisten als van gewone burgers schermt, valt geen duidelijk antwoord te bespeuren. Elke beslissing is steeds context-en casegerelateerd. De persraden, betrokken bij het busongeval (Duitsland, Zwitserland, België), behandelden enkele klachten. Ook hun uitspraken bewijzen dat de verzoening tussen beide rechten geen evidentie is. Het veelgehoorde argument van ‘maatschappelijk belang’, dat bijvoorbeeld de fotopublicaties zou legitimeren, geldt niet automatisch. Verder benadrukten de Raden het belang van toestemming vragen.

(Media)gevolgen –en kritiek

De publieke opinie, maar ook beleidsmakers tikten de media sterk op de vingers. Er waren drie kritieken: gepubliceerde foto’s van minderjarige slachtoffers, ‘overmatige’ media-aandacht en een sensationaliseringstrend. Analytici waarschuwden voor een journalistieke ethische crisis. Nochtans geven studies aan dat het stereotiepe beeld van de harde, objectieve journalist niet meer volledig opgaat: journalisten tonen meer empathie en zijn zich bewuster van ethische grenzen. Bovendien beïnvloeden uiteenlopende sociale factoren, zoals concurrentiedruk, het journalistieke beslissingsproces bij de confrontatie met ethische dilemma’s. De andere kant van de medaille is die van slachtoffers en nabestaanden. Zij beleven media-aandacht als extra schadelijk, een steun of triviaal, zo blijkt uit recente studies.  

Journalistieke perceptie

Via diepte-interviews deden vijftien “Sierre-journalisten” hun zegje over de geuite media-kritieken en de ontstane discussie. Het onderzoek, waarvan de resultaten niet representatief zijn voor àlle journalisten, wees uit dat de meningen verdeeld waren over het al dan niet foutieve karakter van de fotopublicaties. Journalisten gaven wel een aantal motieven voor de toenmalige keuzes. Een belangrijke factor is de ‘publieke verwachting’: journalisten hebben het gevoel dat mediagebruikers verwachten dat zij foto’s brengen, ook bij rampen. Ook zorgt het internet voor een vervaging van grenzen. Daarnaast spelen commerciële motieven een beduidende rol. Tenslotte kunnen foto’s de ramp een gezicht geven, zijn ze een eerbetoon en hebben ze een preventief maatschappelijke functie: “het kan iedereen overkomen”. De meningen over de hoeveelheid media-aandacht gingen van “een uitmelking van verdriet” naar “veel, maar logisch” tot “niet teveel”. De omvang van de busramp, de hoge burgerlijke betrokkenheid en herkenbaarheid (cfr. sneeuwklassen) verhogen de maatschappelijke relevantie en nieuwswaarde en legitimeren dus deels de hoeveelheid. Enkele journalisten beschouwden het hun taak om burgers te helpen bij hun verwerkingsproces. Daarnaast zijn mensen ook nieuwsgierig, waardoor het publiek veel nieuws verwacht. Voor een aantal journalisten is het logisch om hieraan tegemoet te komen, maar sommigen betwijfelen deze logica. Tenslotte zijn commerciële en concurrentiële motivaties opnieuw van belang. Het mediakritische ethische debat en de verstrengde richtlijnen evalueerden journalisten unaniem positief. De discussie was bevorderend voor hun bewustzijn en evolutie.

Perceptie nabestaanden

De drie mogelijkheden hoe nabestaanden journalistieke aandacht evalueren, kwamen terug tijdens diepte-interviews met vijf nabestaanden: media als grievend, steun of triviaal. De evaluatie van journalistieke eindproducten en perscontact werd vooral bepaald door volgende elementen: inspraak- en inzagerecht; journalistieke oprechtheid en juistheid van nieuwsberichten.

Nabestaanden vinden neutrale en serene foto’s toelaatbaar en toestemming hiervoor is niet strikt noodzakelijk. Maar als journalisten privéfoto’s willen gebruiken, moeten zij steeds toestemming vragen. Opvallend was dat materiële foto’s (bijvoorbeeld het wrak) voor sommigen pijnlijk confronterend waren. Omwille van de nieuwswaarde ervoeren nabestaanden de hoeveelheid media-aandacht evenwel niet als overmatig. Enkelen nabestaanden bewaarden zelfs sommige mediaproducten ter herinnering en als eerbetoon. Hoewel ze de journalistieke plicht begrijpen, vinden zij dat feitelijke berichtgeving eigenlijk zou moeten volstaan.

Dankzij mediaberichten zagen nabestaanden hoe iedereen met hen meeleefde. Deze bron van troost sloeg later om. Door onvoldoende onderbouwde artikels keerde de maatschappij zich tegen de nabestaanden. Publieke reacties zoals “lijkenpikkers” op sociale media kwetsten hen. Een inperking van deze reactiemogelijkheid bij artikelen over gevoelige kwesties, werd dan ook geopperd. Tenslotte lijkt de keuzemogelijkheid bepalend bij de evaluatie van hun media-ervaringen. Nabestaanden kozen namelijk niet voor hun ‘rol’ en de controlebewaring over hun privésfeer is dan ook leedverzachtend.

Moeilijke verzoening

Het kwalitatief onderzoek leert ons minstens dat er, ondanks een wederzijds begrip en respect bij beide partijen, grenzen afgetast worden tijdens een confrontatie tussen recht op informatie en recht op privacy. Eenduidigheid is er niet omdat contextuele factoren, zoals morele waarden en normen bij journalisten en de persoonlijke voorkeur bij de nabestaanden, beïnvloedend zijn. Bovendien worden slachtoffers en nabestaanden vaak over het hoofd gezien en kunnen media/journalisten (onbewust) tot hun lijden bijdragen. Blijvend onderzoek naar de evaluatie van media-ervaringen van nabestaanden is aangewezen. Het streven naar een beter zicht op de problematiek moet leiden tot een beter begrip bij beide partijen, zodat de journalistieke aanpak kan verbeteren en het verwerkingsproces van nabestaanden niet (nodeloos) belemmerd wordt. Meer transparantie is dus noodzakelijk.

Download scriptie (1.27 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2014
Promotor(en)
PROF. DR. EVA LIEVENS