Het discours van de International Federation of the Phonographic Industry over downloaden. Een kritische discoursanalyse van persberichten.

Benjamin
De Cleen

Piraterij, diefstal en het onfortuinlijke lot van de artiest. Het discours van IFPI over downloaden.

 

De hype rond Napster maakte het downloaden van muziek gemeengoed. Er verschenen duizenden artikels over het onderwerp, de opiniepagina’s waren het toneel van pittige discussies over de pro’s en contra’s en wetenschappers bogen zich over de oorzaken voor het succes en de gevolgen van het fenomeen. In de media kwam vooral de visie van de platenmaatschappijen aan bod. Zij beweren dat het internet een nooit geziene bedreiging is voor de muziekindustrie. Als mensen in de toekomst nog muziek willen, moeten ze stoppen met illegaal downloaden, zo klinkt het. Vanuit de vaststelling dat de belangenvereniging IFPI vaak aan het woord komt in de Vlaamse media, onderzocht Benjamin De Cleen wat IFPI precies vertelt over het downloaden van muziek. De student communicatiewetenschappen aan de VUB analyseerde 102 persberichten van IFPI International, IFPI Europe en IFPI Belgium en de websites ifpi.org en ifpi.be.

 

Hoewel IFPI vaak aan het woord komt in de media, is dit het eerste empirische onderzoek naar haar discours. De Cleen koppelde een discoursanalyse aan een politiek-economische analyse van de platenindustrie. De economische basis van de platenindustrie is het copyright. Het hoeft dan ook niet te verrassen dat het lobbyen voor een strenger copyright en het bestrijden van ‘muziekpiraterij’ de centrale taken van belangenvereniging IFPI zijn. Het uitbreiden en doen naleven van het copyright is de bestaansreden van IFPI en dat uit zich in haar discours. Het discours over downloaden steunt op IFPI’s specifieke visie op copyright. Veel aandacht ging daarom uit naar de redenen die IFPI geeft voor het bestaan van copyright. Twee legitimaties zijn prominent aanwezig: (1) copyright als een financiële stimulans voor de creatie en distributie van muziek en (2) copyright als de wettelijke vertaling van een eigendomsrecht op muziek. De eerste legt de nadruk op het belang van copyright voor de maatschappij (zoals in het Angelsaksische copyright), de tweede ziet het als een natuurlijk recht van makers op hun werk (zoals in de Europese auteursrechten). Aan de basis van beide legitimaties ligt de assumptie dat de markt de beste manier is om de creatie en distributie van muziek te organiseren. IFPI stelt dat het wettelijk beschermen van muziek als eigendom de continue creatie en distributie van muziek garandeert. Hoe breder de invulling van het eigendomsrecht en hoe strikter de bescherming van die eigendom tegen diefstal, hoe meer creatie en distributie. Deze veronderstelling  ondersteunt de internetstrategieën van de platenindustrie. Muziek is eigendom van de platenmaatschappijen en die eigendom mogen ze zowel juridisch als technologisch beschermen, soms op zeer agressieve manieren. De wetgever dient die eigendom juridisch te verankeren en mensen dienen die eigendom te respecteren. Ook op het internet.

 

Drie elementen spelen een hoofdrol in het discours van IFPI over downloaden. Een eerste is de term ‘piraterij’. Die term past in een kapitalistische discours over muziek: muziek is eigendom. Een term die oorspronkelijk betrekking had op het gewelddadig roven van fysieke eigendom, slaat al enkele eeuwen ook op het zonder toestemming gebruiken van intellectuele eigendom. Maar waar ‘piraterij’ tot voor kort voornamelijk stond voor het kopiëren van muziek om commerciële doeleinden, heeft de term vandaag een veel bredere betekenis. En daarin heeft de platenindustrie, met IFPI op kop, een belangrijke rol gespeeld. De vanuit de industrie vaak gebruikte term ‘internetpiraat’ slaat immers op individuen die muziek kopiëren voor persoonlijk gebruik. Vaak kopiëren ze zelfs van andere individuen via filesharingsnetwerken zoals KaZaA. Daar komt geen geld aan te pas. ‘Internetpiraterij’ impliceert daarom een uitbreiding van ‘piraterij’ naar niet-commerciële praktijken. Even opvallend is dat IFPI niet alleen wettelijk verboden praktijken bestempeld als ‘piraterij’. ‘Piraterij’ is elke praktijk die afwijkt van het copyright zoals IFPI dat graag zou zien: een quasi absoluut eigendomsrecht op muziek en de basis voor controle op elk gebruik van die muziek. De brede invulling van de term is dan ook een onderdeel van het lobbyen voor een strengere copyrightwetgeving.

 

Een ander cruciaal onderdeel van het IFPI-discours is de artiest. IFPI streeft de belangen van de labels na via een discours dat het voortdurend heeft over de belangen van de artiesten. Zo maakt IFPI haar beweringen over downloaden concreter. De belangenvereniging vertaalt de belangen van de nogal abstracte platenmaatschappijen met een eerder negatief imago, naar de belangen van artiesten waarmee mensen zich zouden kunnen identificeren. Artiesten wiens belangen IFPI niet dient, getuige daarvan bijvoorbeeld de conflicten tussen IFPI en de auteursvereniging SABAM.

 

Ook de term ‘diefstal’ is een manier om mensen te overtuigen van de morele verwerpelijkheid van downloaden. IFPI vergelijkt downloaden met het stelen van een cd uit een winkel om duidelijk te maken dat het in beide gevallen gaat om het onrechtmatig ontnemen van voordelen uit intellectuele eigendom. Net als de term ‘piraterij’ is ‘diefstal’, een manier om discursief om te gaan met de contradictie tussen de kenmerken van muziek (semi-publiek, makkelijk te kopiëren) enerzijds en de kapitalistische exploitatie ervan (die steunt op de artificiële schaarste van muziek) anderzijds. In tegenstelling tot andere producten is er bij culturele producten geen natuurlijke schaarste: iedereen kan muziek van andere mensen beluisteren en het is bovendien erg makkelijk om muziek te kopiëren. Om met die tegenstelling om te gaan maakt IFPI een analogie tussen niet-schaarse culturele goederen en schaarse fysieke goederen. Daarbij kan men zich afvragen of mensen het stelen van een cd ervaren als stelen omdat het een diefstal van fysieke eigendom impliceert, dan wel omdat ze zonder betalen genieten van de intellectuele eigendom op de geluidsdragers. Die nuance maakt IFPI echter niet. En nuance is wel vaker ver te zoeken.

 

Ook op het internet mag en kan muziek alleen maar verspreid worden indien het copyright à la IFPI wordt gerespecteerd. De belangenvereniging stelt het copyright zoals zij dat graag zou zien (een pak breder dan het nu is) voor als de enige mogelijk manier om artiesten en derde partijen aan te zetten tot respectievelijk creatie en distributie. Het internet verandert daar niets aan. Het internet is voor IFPI niets meer dan een nieuw medium dat moet worden ingepast in de traditionele muziekindustrie. Alternatieven voor het bestaande systeem worden zo uitgesloten en de alternatieve mogelijkheden die het internet biedt inzake muziekdistributie worden gemarginaliseerd. Voor IFPI is er geen andere optie dan het copyright zoals zij dat wil. Zowel offline als online. Of de belangenvereniging zo de langetermijnbelangen van haar leden dient, zal de toekomst uitwijzen.

 

Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2004