Het eenzijdig optiebeding in voetbalcontracten. Rode kaart?

Ruben
Paredis

Het eenzijdig optiebeding in voetbalcontracten. Rode kaart?

Wanneer men de sportkatern van de krant doorneemt, is de kans groot dat men zo nu en dan stoot op een artikel waarin melding wordt gemaakt van het eenzijdig optiebeding. Zo kon men de voorbije maanden lezen dat Oscar Duarte een contract voor anderhalf jaar met één jaar optie ondertekend heeft bij Club Brugge KV of dat Royal Standard Club de Liège beslist heeft om de twee jaar optie in het contract van Imoh Ezekiel te lichten. Het merkwaardige aan al deze artikels, is dat er nergens een kritische noot geplaatst wordt bij het eenzijdig optiebeding. Dit terwijl men zich toch wel de juridische vraag kan stellen of het eenzijdig optiebeding in voetbalcontracten wel verenigbaar is met het Belgische arbeidsrecht.

Omschrijving eenzijdig optiebeding

Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer is er geen definitie terug te vinden van het eenzijdig optiebeding. Daarom opteerden we ervoor om het eenzijdig optiebeding te omschrijven vanuit het gevolg dat het sorteert. Als zodanig kan het eenzijdig optiebeding gedefinieerd worden als: het beding dat aan een voetbalclub de mogelijkheid geeft om eenzijdig te beslissen over de duur van de voetbalovereenkomst. Vertrekkend vanuit dit gevolg, kan het eenzijdig optiebeding dan verschillende vormen aannemen. In de praktijk gaat het voornamelijk over de volgende twee vormen. In het ene geval gaat het om een beding dat aan een voetbalclub de mogelijkheid verleent om eenzijdig de bestaande voetbalovereenkomst te verlengen. In het andere geval gaat het om een overeenkomst waarin de speler aan de voetbalclub de mogelijkheid geeft om zelf te beslissen of het overgaat tot het sluiten van een nieuwe voetbalovereenkomst, waarvan de essentiële elementen al op voorhand zijn vastgesteld en goedgekeurd door zowel de voetbalclub als de speler. Deze nieuwe voetbalovereenkomst zal dan de oude vervangen.

Kwalificatie van het eenzijdig optiebeding

Aansluitend hebben we onderzocht of het eenzijdig optiebeding, in zijn verschillende vormen, gekwalificeerd kan worden als een bestaande verbintenisrechtelijke figuur dan wel dat het gaat om een rechtsfiguur sui generis. Dit onderzoek deden we door de kenmerken van de twee vormen van het eenzijdig optiebeding af te toetsen aan meerdere verbintenisrechtelijke figuren. Hier zijn we tot de conclusie gekomen dat zowel de rechtsfiguur van de partijbeslissing als de rechtsfiguur van de contractbelofte beantwoorden aan de geschetste profielen van het eenzijdig optiebeding. De twee vormen die het eenzijdig optiebeding in de praktijk voornamelijk aanneemt, zijn dus geen rechtsfiguren sui generis.

Toetsing van het eenzijdig optiebeding aan het arbeidsrecht

Afsluitend zijn we overgegaan tot de toetsing van de verschillende vormen van het eenzijdig optiebeding aan het Belgische arbeidsrecht.

Eerst hebben we onderzocht of het eenzijdig optiebeding, in zijn vorm als partijbeslissing, geldig gestipuleerd kan worden in het arbeidsrecht, en meer specifiek in de voetbalovereenkomst. Hier vertrokken we vanuit het standpunt dat het eenzijdig optiebeding, in de vorm van een partijbeslissing, aan artikel 25 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten getoetst moet worden. Het resultaat van deze toetsing is dat het eenzijdig optiebeding nietig is en voor niet-geschreven dient te worden gehouden. Wat dit betekent voor de voetbalovereenkomst, zal afhangen van het feit of het eenzijdig optiebeding al gelicht is door de voetbalclub of niet. Is het eenzijdig optiebeding nog niet gelicht, dan zal de voetbalovereenkomst ten laatste een einde nemen na het verstrijken van de optieloze duur die overeengekomen was. Wenst de voetbalclub zich toch te beroepen op het eenzijdig optiebeding, dan zal dit in principe leiden tot een impliciet ontslag evenals een recht voor de voetballer op de schadevergoeding van artikel 4 wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. Is het eenzijdig optiebeding daarentegen al gelicht, dan is de situatie verschillend al naargelang de tijd die verstreken is, voordat de voetbalspeler de eenzijdige verlenging aanvecht. Gebeurt die aanvechting binnen een korte termijn, dan is de voetbalclub, door zich ter beroepen op het eenzijdig optiebeding, overgegaan tot een impliciet ontslag en heeft de voetbalspeler recht op de schadevergoeding van artikel 4 wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. Gebeurt de aanvechting echter niet binnen een korte termijn, dan wordt de voetbalspeler geacht om de verlenging te hebben aanvaard en zodoende te hebben verzaakt aan zijn recht om de verlenging te betwisten.

Daarna hebben we onderzocht of het eenzijdig optiebeding, in zijn vorm als contractbelofte, verenigbaar is met het arbeidsrecht. Dit hebben we gedaan door op drie verschillende arbeidsrechtelijke niveaus na te gaan, of er op ieder van deze niveaus bezwaren zouden bestaan tegen de geldigheid van de contractbelofte. Het eerste niveau betrof het arbeidsrecht in het algemeen, het tweede niveau sloeg op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en het derde niveau ten slotte was de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. Het resultaat van dit onderzoek was dat er op elk van deze niveaus bezwaren bestaan tegen de geldigheid van de contractbelofte. De conclusie die we hieruit trokken, was dat het eenzijdig optiebeding, in zijn vorm als contractbelofte, onverenigbaar is met het Belgische arbeidsrecht. Het gevolg hiervan is dat het eenzijdig optiebeding, in zijn vorm als contractbelofte, relatief nietig is. Beslist de voetbalspeler om de geldigheid van het eenzijdig optiebeding aan te vechten, vooraleer het beding gelicht wordt, dan zal de voetbalovereenkomst ten laatste een einde nemen na het verstrijken van de optieloze duur die overeengekomen was. Is het eenzijdig optiebeding daarentegen al gelicht, dan is de situatie verschillend al naargelang de tijd die verstreken is, voordat de voetbalspeler de eenzijdige verlenging aanvecht. Gebeurt de aanvechting binnen een redelijke termijn, dan wordt het eenzijdig optiebeding als nietig beschouwd en zal de optielichting geen gevolgen sorteren. Gebeurt de aanvechting echter niet binnen een redelijke termijn, dan wordt de voetbalspeler geacht om de optielichting te hebben aanvaard en zodoende te hebben verzaakt aan zijn recht om de optielichting te betwisten.

Conclusie

De conclusie is dat de vraag of het eenzijdig optiebeding in voetbalcontracten verenigbaar is met het Belgische arbeidsrecht, negatief moet worden beantwoord.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013