Mondmotorische vooroefeningen bij het behandelen van fonetische articulatiestoornissen: effectief of achterhaald?

Manon
Talpe
  • Laurence
    Salden

Er zijn verschillende behandelmethoden die reeds jarenlang op grote schaal toegepast worden. Mag men er dan vanuit gaan dat ze ook effectief zijn? Dat was de vraag die wij ons stelden bij het opstellen van onze scriptie. Er heerst namelijk veel onduidelijkheid omtrent het nut en de effectiviteit van mondmotorische vooroefeningen bij het behandelen van fonetische articulatiestoornissen. Desondanks wordt deze techniek heel vaak toegepast in de logopedische praktijk.

 

Wij gingen op zoek naar antwoorden via een literatuurstudie en een enquête die werd afgenomen bij logopedisten verspreid over heel Vlaanderen. Dit resulteerde in wetenschappelijk onderbouwde informatie omtrent dit onderwerp die hierna getoetst werd aan de praktijk. Door de integratie van deze gegevens kunnen een aantal besluiten geformuleerd worden.

 

Eerst en vooral moet stilgestaan worden bij het concept ‘mondmotorische vooroefeningen’. Lof en Watson (2008) omschrijven mondmotorische vooroefeningen als ‘technieken waarbij het kind geen spraakklank moet produceren met als doel de ontwikkeling van spraakvaardigheden te beïnvloeden’. De oefeningen kunnen in verschillende categorieën opgedeeld worden, namelijk lip-, tong-, blaas- en kaakoefeningen. Veel onderzoekers hanteren echter een andere definitie bij het nagaan van de effectiviteit van mondmotorische vooroefeningen wat het uitvoeren van een valide onderzoek hindert (Braislin & Cascella, 2005). 

 

Naast de onduidelijkheid over de terminologie, is er ook een tekort aan evidence-based onderzoek. Er wordt zeer vaak aangegeven dat er een grote nood is aan evidence-based resultaten die de effectiviteit van mondmotorische vooroefeningen aantonen (Watson & Lof, 2008; Lof, 2006, 2008; Guisti Braislin & Cascella, 2008; Forrest & Iuzzini, 2008). Verschillende professionelen geven aan dat er gecontroleerde klinische studies met adequate statische zekerheid en duidelijk beschreven deelnemers nodig zijn (McCauley, Strand, Lof, & Schooling, 2009). Zonder deze vormen van onderzoek kunnen conclusies namelijk onvoldoende onderbouwd worden. Dit bemoeilijkt het formuleren van eenduidige besluiten over het therapie-effect van mondmotorische vooroefeningen. McCauley, Strand, Lof en Schooling (2009) concluderen bijgevolg dat het gebruik van deze therapievorm momenteel als experimenteel beschouwd moet worden.

 

Bepaalde onderzoeken voldoen wel aan de evidence-based principes. Deze valide onderzoeken tonen echter aan dat mondmotorische vooroefeningen vaak niet effectief zijn bij het behandelen van fonetische articulatiestoornissen. De auteurs motiveren dit aan de hand van een aantal argumenten. Zo wordt aangetoond dat mondmotorische vooroefeningen hanteren in functie van krachttraining, bewustzijn van de articulatoren en opwarming niet effectief is (Guisti Braislin & Cascella, 2005; Forrest & Iuzzini, 2008). Daarnaast halen onder andere Lof (2006) en Kent (2015) een aantal argumenten aan als task specificity en de ontwikkeling van de spraak om aan te tonen dat er onvoldoende linken gelegd kunnen worden tussen mondmotorische vooroefeningen en het toepassen op de articulatie.

 

Hiertegenover geven de voorstanders van de oefeningen een aantal argumenten aan die met wetenschappelijk onderzoek onderbouwd worden. Aan de hand van de relatie tussen de sensomotorische ontwikkeling en het ontwikkelen van de articulatorische vaardigheden kan het nut van mondmotorische vooroefeningen geduid worden (Davis en Velleman, 2008). Ook het ‘discrete skill memeplex’ kan volgens Forrest (2002) en Kahmi (2008) het gebruik van de oefeningen ondersteunen.

 

Deze tegenstrijdigheid weerspiegelt zich in de praktijk. Uit de enquête kan besloten worden dat in de Vlaamse logopedische praktijken mondmotorische vooroefeningen nog frequent toegepast worden. Logopedisten maken zowel gebruik van lip-, tong-, kaak- als blaasoefeningen bij het behandelen van fonetische articulatiestoornissen. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend. Een van de aangehaalde redenen is dat de professionelen effectief een verbetering merken in de articulatie. Deze effectiviteit ondersteunen ze met argumenten die ontkracht worden in de literatuur. Hieruit kan geconcludeerd worden dat veel logopedisten te weinig op de hoogte zijn van de recente wetenschappelijke literatuur waardoor ze onvoldoende evidence-based handelen.

 

Aangezien mondmotorische vooroefeningen nog zo vaak gehanteerd worden in de articulatietherapie, moet de aandacht vooral gevestigd worden op het correct gebruik ervan. Eerst en vooral moet de oorzaak van het articulatieprobleem geïdentificeerd worden. Ligt de oorzaak van het articulatieprobleem aan een krachttekort? Dan kan krachttraining met behulp van mondmotorische vooroefeningen aangewezen zijn, maar moet er aan enkele voorwaarden voldaan worden. Zo moet een tekort aan kracht aangetoond worden op basis van een objectieve meting aangezien er voor spraak slechts een heel lage kracht van de articulatoren nodig is. Daarnaast moet voldaan worden aan drie voorwaarden: specificiteit en context, overdaad en progressie en herstel van de spieren.

Mondmotorische vooroefeningen kunnen ook gehanteerd worden bij jonge kinderen met ernstige spraakproblemen en een beperkte foneeminventaris. Voor hen kan het imiteren van niet-spraakgerichte bewegingen namelijk het enige zijn dat ze al kunnen bereiken en een belangrijke basis vormen voor hun latere spraakontwikkeling (Lof, 2004). Hierbij kan het trainen van de oraal-motorische bewegingen een positief effect hebben op de spraakontwikkeling.

 

Na de identificatie van de oorzaak komt een nauwkeurige selectie van de behandelmethode. Men moet zich bewust zijn van welke oefeningen men aanbiedt (Davis & Velleman, 2008). Hierbij moet rekening gehouden worden met het principe ‘taakspecificiteit’. Dit houdt dat oraal-motorische bewegingen een andere neurologische aansturing vereisen dan spraakgerichte bewegingen. Oefeningen moeten dus steeds spraakgericht zijn. Vanuit het ‘discrete skill memeplex’ blijkt dat een complexe taak als spraak aangeleerd kan worden door de vaardigheid op te splitsen in deelvaardigheden. Dit moet echter op een correcte manier gebeuren en er moet voldoende aandacht besteed worden aan de integratie van deze deelvaardigheden. Daarnaast is het gebruik van mondmotorische vooroefeningen een tijdelijke behandelmethode en dient het therapie-effect  steeds geëvalueerd te worden.

 

Moeten mondmotorische vooroefeningen nu afgevoerd worden of niet? Kent (2015) besluit dat men geen eindoordeel kan vormen op basis van het huidige onderzoek en het gebrek aan duidelijke terminologie. Indien de oefeningen gebruikt worden, moet wel zeker rekening gehouden worden met een aantal voorwaarden zoals de krachttrainingsprincipes, de taakgerichtheid en vooral het gericht oefenen op spraak. Kortom, er is verder onderzoek nodig en logopedisten moeten up-to-date blijven en steeds klinisch redeneren bij het selecteren van een behandelmethode. Hierbij blijft het belangrijkste principe gelden: “Leren praten, doe je door te praten” (Dijkstra-Buitendijk & van den Engel-Hoek, 2013).

Download scriptie (5.86 MB)
Universiteit of Hogeschool
Arteveldehogeschool Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
mevrouw Inge Vander Beken