Het taalgebruik in de randgemeenten. Wat met het Minderhedenverdrag?

Nicolas
Goethals

Eigen taal eerst in de Vlaamse faciliteitengemeenten. Lapt België de mensenrechten aan zijn laars?

België is geen eenvoudig land. Buitenlanders fronsen steevast de wenkbrauwen wanneer iemand hen probeert uit te leggen hoe de Belgische staat in elkaar zit: het land telt maar liefst negen parlementen en acht regeringen, en dat terwijl het tot de kleinste vijf landen van Europa behoort. Geen enkele staat ter wereld heeft meer instellingen per vierkante meter. Daarvoor bestaat een eenvoudige verklaring: België herbergt 3 verschillende taalgroepen, een Duitse, een Franse en een Nederlandse. Zij zijn er steeds in geslaagd om compromissen te vinden over de belangrijkste politieke twistpunten. België is voor velen zo het voorbeeld bij uitstek van een ‘pacificatiedemocratie’, waar verschillende culturen en taalgroepen toch oplossingen vinden om vredig te kunnen samenleven. Maar wat als die oplossingen op hun beurt voor nieuwe problemen zorgen?

De Rand

Er doen zich tot op de dag van vandaag immers regelmatig conflicten voor. Vooral tussen Vlamingen en Franstaligen kan het wel eens botsen, en dan vooral in de zes faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand rond Brussel (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem). De Franstaligen hebben er taalfaciliteiten. Dat betekent dat zij in hun gemeente met de overheid in het Frans in plaats van in het Nederlands mogen communiceren. Deze regeling zorgt in de praktijk voor heel wat problemen. Vlamingen en Franstaligen interpreteren de taalwetgeving immers op een volledig verschillende manier. Daarbovenop kwam onlangs onder impuls van de internationale gemeenschap en de Raad van Europa het ‘Kaderverdrag ter bescherming van de nationale minderheden’ tot stand. Zo ging ook de Raad van Europa zich bemoeien met de Belgische taalsituatie. Het verdrag gaf de discussie tussen beide taalgroepen een geheel nieuwe dimensie, maar heeft de situatie mogelijk ook nog uitzichtlozer gemaakt dan ze al was.

Hoe is het zover kunnen komen?

Het is belangrijk om dit alles in een historisch kader te plaatsen, aangezien de huidige situatie het resultaat is van een eeuwenlange evolutie. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 was de politieke voertaal het Frans. In de Grondwet was dan wel sprake van taalvrijheid, in de praktijk weigerden de voornaamste politieke figuren Nederlands te spreken. Aanvankelijk leek de Nederlandstalige bevolking zich daarbij neer te leggen. Het was dan ook wachten op de totstandkoming van de ‘Vlaamse beweging’, die de eerste Vlaamse taaleisen formuleerde. De bal ging aan het rollen: aan het einde van de negentiende eeuw had het parlement reeds verschillende wetten gestemd die het Nederlands een belangrijkere rol toekenden. Ook in de loop van de twintigste eeuw bleven de Vlaamse eisen dezelfde: het Nederlands moest en zou even belangrijk worden als het Frans. En zo geschiedde: in 1963 legden de Belgische politici in het ‘akkoord van Hertoginnedal’ de taalgrens vast. Vanaf dan zou België definitief opgesplitst zijn in vier taalgebieden: drie eentalige (het Vlaamse, het Franse en het Duitse) en een tweetalig (het Brusselse). De overheid zou er telkens uitsluitend de officiële streektaal gebruiken in de omgang met de burger.

Het akkoord voorzag met de faciliteitengemeenten echter ook een belangrijke uitzondering op de regel, die nog steeds nog steeds heel wat problemen veroorzaakt: het verplichte Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten zou de integratie van anderstaligen bemoeilijken, de Nederlandse taalkennis van de burgemeester en schepenen is er vaak ontoereikend en recent nog weigerde de toenmalige Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden Geert Bourgeois (N-VA) de benoeming van de burgemeesters van Linkebeek, Wezembeek-Oppem en Kraainem. Zij hadden immers openlijk toegegeven dat ze de taalwetgeving niet zouden naleven.

De verdeelde meningen

De oorzaken van de conflicten tussen beide taalgroepen zijn te herleiden tot een fundamentele tweedeling met betrekking tot de interpretaties van de faciliteitenregeling. Enerzijds zijn er de Vlamingen, die zich baseren op het ‘territorialiteitsprincipe’. Dat houdt in dat het taalgebied de voertaal voor de betrekkingen met de overheid bepaalt: in Vlaanderen is dat het Nederlands, in Wallonië het Frans. Vlamingen zijn ervan overtuigd dat de Grondwet, de belangrijke Bestuurstaalwet en de omzendbrief-Peeters deze visie bevestigen. De faciliteitengemeenten moeten dan ook een tijdelijke maatregel zijn, waardoor Franstaligen de kans krijgen om zich in te burgeren en de streektaal te leren. Een maatregel die op termijn zelfs moet uitdoven. De Raad van State en het Grondwettelijk Hof, die zich reeds meermaals over de kwestie mochten uitspreken, treden de Vlaamse visie bij.

Anderzijds is er de interpretatie van de Franstaligen, die uitgaan van het ‘personaliteitsbeginsel’. Dat zegt dat niet het taalgebied, maar wel de persoon bepalend is voor het taalgebruik: een Franstalige moet in een faciliteitengemeente in het Frans met de overheid kunnen communiceren, net omdat hij Franstalig is. Franstaligen vinden dat de faciliteitenregeling definitief verworven is en dat zij het recht hebben om steeds het Frans te gebruiken, ook indien zij dat niet op voorhand hebben gevraagd. De Raad van Europa gaat met het Kaderverdrag zelfs nog een stap verder: Franstaligen zouden niet alleen in de faciliteitengemeenten, maar in heel Vlaanderen het Frans moeten kunnen gebruiken voor hun communicatie met de overheid. Dat laatste is niet verenigbaar met de huidige nationale wetgeving, maar Franstaligen zien het Kaderverdrag wel als een bevestiging van hun visie op de Belgische taalzaak.

Wat nu?

België heeft het Kaderverdrag nog steeds niet geratificeerd. Dat wil zeggen dat het voorlopig nog niet van toepassing is op het land. Voor een ratificatie is immers een akkoord nodig tussen Vlamingen en Franstaligen, en dat is tot op heden niet gevonden. De vraag is echter hoe lang België de boot nog kan afhouden. De druk van de internationale gemeenschap blijft toenemen en zou binnenkort wel eens onhoudbaar kunnen worden. België kan momenteel echter niet ratificeren, omdat een ratificatie gepaard moet gaan met een drastische wijziging van de Belgische taalwetgeving. De huidige regeling is het resultaat van een eeuwenlange onderhandeling, waarin beide taalgroepen een ontelbaar aantal toegevingen gedaan hebben. Die toegevingen fungeren als bouwstenen die stuk voor stuk noodzakelijk zijn om het evenwicht tussen Vlamingen en Franstaligen in stand te houden. Eén bouwsteen weghalen zou dan ook kunnen betekenen dat de hele Belgische taalconstructie instort.