De dakloze is ook een mens

Mels-Werner
Dees

Afgelopen jaar werden regelmatig matrassen van daklozen in brand gestoken. Eerder al baarde het aansteken van een slapende zwerver en het mishandelen van een dakloze in de Berlijnse metro opzien. Sommige filosofen stellen dat een mens pas echt mens kan zijn als hij over een huis beschikt. Wellicht wekken daklozen daarom vaak agressie op.

“Ben ik niet de vluchteling? De onbehuisde? De onmens zonder Slapende dakloze in de metrodoel en rust?” Dit laat Goethe zijn hoofdpersoon zeggen in zijn opus magnum Faust. Natuurlijk mogen we een uitspraak van een personage niet vereenzelvigen met de opinie van de auteur. Maar er wordt wel iets aangeraakt in dit citaat. Het is namelijk niet alleen de onbehuisde die lijdt onder het feit dat hij op straat leeft. Maar het beeld wekt ook nog eens ergernis en schaamte op bij hen die de zwerver op straat zien liggen.

Sterker nog: ook de aanblik van kranten, plastic tassen en een oude matras wekken al afschuw op, ook als de dakloze tijdelijk afwezig is. Als de onbehuisde mens, in de woorden van Goethe, een ‘Unmensch’ is, dan mogen we blijkbaar stellen dat de mens slechts als behuisde waarlijk mens kan zijn.

Doorheen de geschiedenis zijn auteurs, en niet de minsten, die tot deze conclusie gekomen. De auteur van Le Petit Prince bijvoorbeeld, Antoine de Saint-Exupéry, stelt: allereerst ben ik iemand die woont. Uit werken van de Duitse filosoof Martin Heidegger en zijn Franse collega Gaston Bachelard, respectievelijk: Bauen Wohnen Denken en La poétique de l’Espace, mag je concluderen dat de premisse ‘ik woon dus ik ben’, volgens die twee denkers nadrukkelijk geldt voor ons mensen.

Taalkundige achtergrond

Het werkt soms verzachtend als we standpunten die controversieel zijn objectiveren. Heidegger doet dit door het woord ‘wonen’ taal-historisch te onderzoeken. Vaak gaat deze Duitse filosoof terug naar oude betekenissen van begrippen die nu alledaags zijn.

‘Bouwen’, ‘wonen’ en ‘zijn’ betekenen hetzelfde, stelt Heidegger

Het Oudhoogduitse woord ‘buan’ betekent volgens Heidegger ‘wonen’. Dit wil zeggen: blijven, zich ophouden. ‘Buan’ is, zo legt Heidegger uit, hetzelfde woord als ons ‘ben’ in de zegswijzen: ‘ik ben, jij bent’. Voor Heidegger wil ‘ik ben’ zodoende zeggen: ‘ik woon’. De manier waarop wij mensen op de aarde zijn, is het ‘buan’: het wonen. Mens zijn betekent dan: als sterveling op de aarde zijn, en dit komt neer op: wonen. Heidegger gaat nog verder in zijn woord-onderzoek, waaruit blijkt dat ‘buan’ niet alleen ‘wonen’, maar ook ‘bouwen’ betekent. Het ‘bouwen’, het ‘wonen’ en het ‘zijn’ vallen zo samen.

Oude traditie

Om die reden stelt Heidegger dat de ideale woning niet door technici, architecten en bouwkundigen wordt ontworpen, maar in een traditie van zelf-bouw. Je bouwt een huis samen met de andere dorpelingen en enkele ervaren vaklieden op de manier waarop in een bepaalde regio al eeuwenlang wordt gebouwd. Heidegger denkt daarbij aan de oude boerenhoeves, of aan zijn eigen hut in het Duitse Zwarte Woud.

Hut van Heidegger in het Zwarte Woud

Op die manier bouw je in een traditie en in eenheid met de omgeving. Dit is een bouwwijze die we in de stad niet tegenkomen en waar wonen voor Heidegger en Bachelard eigenlijk niet mogelijk is.

Het huis heeft een sacraal karakter

Bachelard maakt de vergelijking met een nest: een vogel haalt uit de directe omgeving materiaal en bouwt daarmee een nest dat typisch is voor zijn soort. Met zijn lichaam vormt hij het materiaal tot de stek waar zijn kinderen uitgebroed worden. Heidegger onderkent terecht nog een ander belangrijk aspect aan ons huis of de woning: het heeft een sacraal karakter. We lopen immers niet zomaar een huis binnen, ook als de deur open zou staan. Huisvredebreuk lijkt een klein vergrijp, maar wordt streng bestraft.

Ook de dakloze bouwt en woontvogelnest

Dit alles herkent de dakloze natuurlijk ook. De oude matras is helemaal naar zijn lichaam gaan staan, net als een vogelnest en het hoekje onder de brug of in de warme aankomsthal van Zaventem is wel degelijk uitgegroeid tot zijn of haar vertrouwde plek. Het feit dat we afkeer voelen bij de slaapplek van de zwerver, ook als die er zelf niet is, maar de matras doorgaans toch ongemoeid laten geeft aan dat we ook voor die woonstee ontzag hebben.

Het huis als vesting

Heidegger, Bachelard en andere filosofen geven echter een andere betekenis aan het wonen. Dat kan, volgens hen, eigenlijk alleen als we het huis zien als een burcht. Als een vesting die de boze wereld buiten weet te sluiten. En die het de bewoner mogelijk maakt zijn eigen ‘hoekje’ te hebben. Een plek die duidelijk van hem of haar is.

Het punt is, dat ook hier de dakloze kan tegenwerpen dat hij of zij onder de brug een eigen warme en beschutte plek heeft. Of in de aankomsthal van Zaventem. Daar vinden veel mensen die overdag een goede baan hebben (tijdelijk) beschutting na bijvoorbeeld een echtscheiding.

Slapende daklozeAnder perspectief

Kortom, als Heidegger, Bachelard of De Saint-Exupéry stellen dat de mens is, voor zover hij woont, dan zal de dakloze dat onderschrijven. Hij wortelt op een andere manier dan de meeste mensen wonen of kameren, maar dat maakt hem niet minder mens.

De filosofen beschouwen het wonen wellicht te veel vanuit het object van een huis met muren en een dak. En te weinig vanuit het perspectief van de bewoner. Hun stelling dat wie niet woont geen mens is, conflicteert daarnaast met de overtuiging dat in de stad niet te wonen valt. Zijn we dan allen ‘onmensen’ in de moderne metropool?

 

 

Download scriptie (3.26 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Prof. Dr. Benjamin Biebuyck