Inclusief de leraar

Dorien
Van Weyenberg

Inclusief de leraar

Met de komst van het M-decreet is inclusief onderwijs in Vlaanderen actueel. Het onderwijs staat hierdoor voor de uitdaging om kwaliteitsvol onderwijs te bieden aan alle leerlingen, ook aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Het M-decreet wil elk kind, ongeacht zijn beperking, een plaats bieden in het reguliere onderwijs. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor leraren; zij staan in voor het al dan niet slagen van inclusief onderwijs. Maar bezitten zij de nodige competenties om dit te verwezenlijken?

Het M-decreet in een notendop

In maart 2014 werd het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, kortweg het M-decreet, goedgekeurd door het Vlaamse Parlement. Dit decreet houdt in dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, mits redelijke aanpassingen, het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen.

De term specifieke onderwijsbehoeften verwijst naar wat een bepaalde leerling nodig heeft om volwaardig te kunnen deelnemen aan het onderwijs. Redelijke aanpassingen kunnen omschreven worden als noodzakelijke aanpassingen om een leerling met specifieke onderwijsbehoeften de lessen te laten volgen en te laten participeren in een gewone school. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het mondeling afleggen van een examen in plaats van schriftelijk.

Daarnaast is het ook de taak van scholen om een zorgcontinuüm uit te bouwen. Dit betekent dat de gewone school samen met het CLB en de ouders enkele stappen doorlopen om de gepaste zorg voor leerlingen te vinden.

Competenties voor een inclusieve praktijk

Doordat er steeds meer kinderen met diverse noden in het regulier onderwijs terechtkomen, wordt er van leraren verwacht al deze leerlingen te ondersteunen. Dit kan een veeleisende en ingewikkelde opdracht zijn, die uitdagingen stelt aan de professionaliteit van leraren en schoolteams. Leraren voelen zich vaak niet competent en onvoldoende voorbereid om les te geven aan deze leerlingen. Toch blijkt uit onderzoek dat zij al beschikken over de nodige competenties om inclusief onderwijs te realiseren.

In mijn onderzoek, waar de focus ligt op leraren uit het secundair onderwijs, wordt aan de hand van een kwalitatief interview nagegaan hoe zij de ‘Basiscompetenties voor Inclusie’ toepassen in de praktijk. Dit zijn geen nieuwe competenties, maar een andere invulling van de al bestaande basiscompetenties, die bij het beroepsprofiel van de leraar secundair onderwijs horen.

De ‘Basiscompetenties voor Inclusie’ kunnen onderverdeeld worden in vijf clusters. De eerste cluster is zorgen voor het welbevinden van alle leerlingen. Deze verwijst naar de leraar als rolmodel in het omgaan met diversiteit en zijn of haar rol in het bevorderen van de sociale participatie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit kan door zelf het goede voorbeeld te geven of door tussen te komen bij onaanvaardbaar gedrag tegenover een leerling met een beperking.

De tweede cluster benadrukt het belang van differentiatie. Dit betekent dat de leraar oog heeft voor verschillen tussen leerlingen, denkt vanuit de onderwijsbehoefte van de leerling en hierop inspeelt. Ook het gebruik van verschillende werkvormen kan hieraan gelinkt worden. Een voorbeeld hiervan is coöperatief leren waarbij leerlingen samenwerken en zo het leren van zichzelf en van anderen maximaliseren.

Dieper overleg met ouders vormt de derde cluster. Deze cluster gaat over wederzijds respect en vertrouwen tussen de ouders en de leraar. Samen kunnen ze zorgen voor een volwaardige participatie van de leerling met specifieke onderwijsbehoeften binnen de klas. Niet enkel overleg met ouders is belangrijk, maar ook het betrekken van leerlingen is van belang. Dit  bevordert hun welbevinden en motivatie. Een voorbeeld is de leerling mee beslissingen laten nemen.

In cluster vier ligt de nadruk op samenwerking met externen (bvb. GON-begeleiding, CLB) en collega’s. Het uitwisselen van ervaringen, feedback en zelfreflectie zijn belangrijke aspecten. Daarnaast moet de leraar bereid zijn om ondersteund te worden en externen te verwelkomen in de klas.

Tot slot bevat cluster vijf een aantal attitudes: leergierigheid, kritische ingesteldheid, flexibiliteit en verantwoordelijkheidsgevoel. Deze zijn belangrijk om de eigen competenties te verbreden en verdiepen om zo een inclusieve setting tot stand te brengen.

Uitdagingen voor leraren én voor de overheid

Uit de praktijk blijkt dat leraren uit het secundair onderwijs de ‘Basiscompetenties voor Inclusie’ trachten toe te passen, maar dient er meer ingezet te worden op enkele elementen die aan de basis liggen van kwaliteitsvol onderwijs voor iedereen. Zo is een nauwere samenwerking met ouders en externen, maar ook met collega’s van belang. Hiervoor dient de leraar verder te reiken dan zijn of haar eigen vak zodat er sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid.

Daarnaast dienen leraren meer en efficiënter te differentiëren om tegemoet te komen aan de leerbehoeften van alle leerlingen. Eveneens moet er nagedacht worden over een evaluatiebeleid in functie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en moeten leraren zich er bewust van zijn dat ze een belangrijke rol hebben in het realiseren van een volwaardige participatie van alle leerlingen.

Verder is het cruciaal om te zorgen dat leraren positieve attitudes ontwikkelen over inclusief onderwijs. Positieve attitudes beïnvloeden de kennis en vaardigheden om dit te realiseren. Leraren handelen namelijk naargelang hun percepties over onderwijs.

Ten slotte dient de overheid meer in te zetten op de professionele ontwikkeling van leraren en is het vereist om meer middelen vrij te maken met betrekking tot inclusief onderwijs.

Enkel zo kunnen we dit realiteit maken: “One day we just talk about education” (Mitchell, 2015).

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Dr. Elisabeth De Schauwer
Thema('s)
Kernwoorden