Inventariserend onderzoek naar psycho-educatief materiaal voor ADHD in het Nederlands taalgebied

Ines
Vanmarcke

ADHD: Hoe is het gesteld met het psycho-educatief materiaal op maat van de doelgroep?

Het is algemeen geweten dat Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) één van de meest voorkomende psychiatrische aandoeningen is bij kinderen (Engberink & Buitelaar, 2011). Exacte cijfers over de prevalentie van ADHD bij kinderen en jongeren in België zijn niet gekend (Bogaert, 2012). Wetenschappelijke studies met betrekking tot het onderwerp ADHD rapporteren dan ook verschillende prevalentiecijfers. Deze grote variabiliteit is te wijten aan de verschillende soorten classificatiesystemen en veranderende diagnostische criteria die gebruikt worden door de tijd heen (Robeva et al., 2004; Rowland et al., 2002). Hoewel de resultaten erg uiteen liggen, kunnen we stellen dat de geschatte prevalentie bij kinderen en jongeren in België drie tot vijf procent bedraagt (Van Manen, Beeres, Oud & Hassink-Franke, 2011). Hetzelfde fenomeen doet zich uiteraard voor wanneer we de prevalentiecijfers bij volwassenen gaan bekijken. Er is slechts weinig onderzoek gedaan naar het voorkomen van ADHD bij volwassenen. Volgens de eerste studie hiernaar kunnen we stellen dat 4,1% van de volwassen Belgische bevolking voldoet aan de criteria van de stoornis (De Ridder, Bruffaerts, Danckaerts, Bonnewyn & Demyttenaere, 2008). Hieruit kunnen we afleiden dat de stoornis regelmatig persisteert vanuit de kindertijd naar de volwassenheid.

Hoewel literatuur aangeeft dat diagnosestelling en kennis rond ADHD bij volwassenen nog vrij ongekend is, kunnen we toch opmerken dat de stoornis meer en meer herkend wordt in onze zorgverlening (Kooij, 2002). ADHD wordt dus niet langer gezien als een stoornis die enkel voorkomt bij kinderen of jongvolwassenen. Men geeft tegenwoordig aan dat ADHD een stoornis is waarbij het individu levenslang problemen ervaart met concentratie, impulsief en/of hyperactief gedrag (Kooij, 2002). Als we vanuit deze veronderstelling naar de ontwikkelingsstoornis kijken, is de rijzende aandacht naar onderzoek omtrent het onderwerp een logisch gevolg.

Daarnaast is deze diagnose ook erg controversieel. Hiervoor zijn tal van redenen. Het feit dat deze diagnose enkel gebaseerd is op een subjectieve interpretatie van karaktertrekken door de arts, de ouders en de leerkrachten, zorgt voor heel wat kritiek en bedenkingen (Bogaert, 2012). De ontwikkelingsstoornis wordt dus enkel gediagnosticeerd op basis van een anamnese en een heteroanamnese. Daarnaast kan bv. een intelligentietest of neuro-imaging als onderdeel van neuropsychologisch onderzoek geïncludeerd worden in het diagnostisch proces, maar deze bijkomende tests staan echter voornamelijk in functie van differentiaaldiagnose en kunnen enkel indicatie geven tot het stellen van de diagnose. We spreken hier over een klinische diagnose (Buitelaar, 2001). Daarnaast valt het feit dat de aandoening behandeld wordt met centrale stimulantia maatschappelijk te betwisten (Bogaert, 2012). Een andere reden tot controverse is dat deze stoornis ook kan worden gezien als een medische oplossing voor maatschappelijk falen van individuen waarvoor de verwachtingen vanuit de (vnl. Westerse) maatschappij te hoog liggen (Breggin, 2001). Er zijn dus heel wat wetenschappelijke discussies en publieke debatten aan de gang omtrent de validiteit van de stoornis (Buitelaar, 2001) . We kunnen echter wel met alle zekerheid stellen dat er mensen zijn in onze maatschappij die een cluster van problemen ondervinden die beschreven staan onder de term ADHD. ADHD is geen statisch begrip. Het uit zich bij iedereen anders en er zijn verschillende ‘ernstgradaties’ van de stoornis. Er is dan ook een nieuwe kijk op ADHD waarbij we de stoornis eerder zien als een dynamisch proces dan binnen een categoriale afgrenzing van normaal versus pathologisch gedrag (van Ittersum, 2008).

Bij het lezen van ettelijke wetenschappelijke artikels, studies of vakbladen wordt het gauw duidelijk dat er voor deze stoornis heel wat behandelmethoden bestaan. Toch is het zo dat er momenteel slechts drie behandelmethoden evidence-based zijn: farmacotherapie, psycho-educatie en gedragstherapie (Jensen et al, 2005). Hoewel er over farmaco- en gedragstherapie erg veel te schrijven valt, spitsen we ons in deze bachelorproef toe op het luik ‘psycho-educatie’. We gaan na wat er momenteel aan psycho-educatie per doelgroep voorhanden is. Dit zullen we achterhalen via literatuuronderzoek. Het uiteindelijke doel is om een overzicht te bieden van het beschikbare materiaal en een hypothese te stellen over wat er in de toekomst nog nodig is.

De concrete opbouw van deze bachelorproef gaat als volgt:

Na de uiteenzetting van de begrippen ADHD en psycho-educatie en de toelichting van de rol die psycho-educatie inneemt –en het belang hiervan- bij de verschillende leeftijdsgroepen, volgt een weergave van de onderzoeksvragen en het onderzoeksdoel. In de hierop volgende literatuurstudie wordt onderzocht welk materiaal voor psycho-educatie momenteel voorhanden is. Vervolgens worden de resultaten van het onderzoek weergegeven waarbij we zicht krijgen op het beschikbare materiaal, en wordt in het onderdeel ‘discussie’ een overzicht gegeven van de beperkingen van dit onderzoek. Afsluitend volgt er een algemene conclusie en een bijhorende bijlage die een vijftigtal uitgaven inventariseert.

Als we de resultaten van dit onderzoek bekijken zien we dat er heel wat psycho-educatief materiaal bestaat binnen het Nederlands taalgebied. Of de hoeveelheid aan psycho-educatief materiaal voldoende is voor de doelgroep, is voor ons nog niet duidelijk. Of er voldoende verscheidenheid is aan materiaal, is evenmin duidelijk. Met dit onderzoek wilden we nagaan wat er tot nu toe bestaat aan psycho-educatieve materialen binnen de Nederlandstalige educatieve uitgeverijen en organisaties. De resultaten van dit onderzoek leveren een eerste bijdrage aan het in kaart brengen van de situatie. Een generalisering van de bekomen resultaten is momenteel nog onmogelijk. Het vooropgestelde doel ‘genereren van kennis omtrent de situatie’, daar kunnen we wel een antwoord op formuleren. Daarbij is het ook aangewezen om verder onderzoek te verrichten omtrent dit onderwerp indien men een compleet, adequaat beeld vormen van de situatie. Daarnaast is ook nog vervolgonderzoek nodig naar de afstemming van het materiaal dat voorhanden is en de noden van de doelgroep. Dit laatste kan perfect getoetst worden aan de hand van surveys, vragenlijsten of interviews. 

 

Download scriptie (1.15 MB)
Universiteit of Hogeschool
Hogeschool West-Vlaanderen
Thesis jaar
2013