Invloed van de intercept-pathogeeninactivatie op de concentratie aan stollingsfactoren van afereseplasma

Boukje
Hoekman

Een van de grootste risico’s bij bloedtransfusie is de overdracht van pathogenen. Om dit risico te minimaliseren kan een pathogeeninactivatie worden uitgevoerd met een fotoactief psoraleen waarbij mogelijks aanwezige pathogenen worden geïnactiveerd. De bloedtransfusiedienst van het AZ Sint-Jan AV wil het INTERCEPT systeem als pathogeeninactivatietechniek voor afereseplasma introduceren. Het INTERCEPT blood system bestaat uit een belichtingstoestel en een verwerkingsset met een foto-actief psoraleen, dat gebruikt wordt voor de behandeling van bloedcomponenten verkregen door centrifugatie van volbloed of d.m.v. aferesetechniek. Het principe is gebaseerd op de unieke eigenschappen van een speciaal ontwikkelde molecule: amotosalen HCl. Amotosalen is een synthetisch psoraleen (versterkt UltraViolet (UV) A licht) met een 3-ring die in de spiraalvormige gebieden van desoxyribonucleïne zuur (DNA) en ribonucleïne zuur (RNA) wordt ingelast waardoor de replicatie van DNA en RNA irreversibel geblokkeerd wordt. De interactie van amotosalen met DNA en RNA is zeer specifiek.

Eenmaal binnen in een ziekteverwekker, zet het amotosalen zich tussen de pyrimidinebasen in de nucleïnezuren.

Door verlichting met Ultraviolet A licht bij 320-400nm, vormt het amotosalen covalente bindingen met de pyrimidinebasen in nucleïnezuren. Hierdoor kan het DNA en RNA zich niet meer vermenigvuldigen. De reactie vereist UVA en zal in afwezigheid van dit licht niet verdergaan.

Het systeem wordt gebruik om een breed spectrum van virussen, bacteriën en parasieten te inactiveren evenals donorleukocyten in de bloedplaatjesconcentraten en plasma. Dit proces is bedoeld om het risico van transfusiegeassocieerde transmissie van virussen, bacteriën en parasieten te verminderen alsook het risico op de ongunstige gevolgen van residuele donorleukocyten in het bloedcomponent.

Alvorens deze techniek in routine uit te voeren, dient de invloed van deze techniek op de kwaliteit van het plasma geëvalueerd te worden, met name de invloed op de inhoud aan stollingsfactoren van het plasma dat wordt behandeld. In deze studie wordt afereseplasma onderworpen aan een INTERCEPT-behandeling en stollingstesten worden uitgevoerd vóór en na de

behandeling. Wettelijk gezien moet van de stollingsfactoren enkel factor VIII getest worden maar om een algemener beeld te krijgen van de kwaliteit van het behandelde plasma worden nog 6 andere parameters getest: protrombinetijd (PT), geactiveerde partiële tromboplastine tijd (APTT), fibrinogeen, antitrombine (AT), proteïne C (PC) en proteïne S (PS) bepalingen. Alle stollingstesten vóór en na behandeling zijn sterk significant wat wijst op een duidelijke invloed van de INTERCEPT-behandeling.

Het verlies aan stollingsfactoren is hoofdzakelijk te wijten aan de manipulatiestappen tijdens de behandeling en aan de bewaring op kamertemperatuur zowel na de collectie als tijden de bewerking.

De gemiddelde residuele activiteit van FVIII voldoet aan het wettelijk criterium maar een aantal plasma-eenheden valt hier duidelijk buiten. De relatief grote standaarddeviatie wijst op een te grote variatie in het proces. Om een volledig gecontroleerd proces te verkrijgen zou het gemiddelde procentueel verlies aan FVIII +3SD niet groter dan 50% mogen zijn.

Het proces is dus nog niet volledig onder controle. Om tot een gecontroleerd proces te komen, moet het plasma van collectie onmiddellijk worden ingevroren en moet ook de bewerkingstijd zo kort als mogelijk worden gehouden.

De resultaten van de andere wettelijk verplichte laboratoriumtesten voldeden aan de criteria (deze behoren niet tot het bestek van dit eindwerk).

Als besluit kan gesteld worden dat de INTERCEPTtechniek in routine kan gebruikt worden.

Download scriptie (1.25 MB)
Universiteit of Hogeschool
VIVES Hogeschool
Thesis jaar
2008