Japan en de walvisvangst: Een kritische benadering in historisch perspectief

Elza
Jeanty

Japan en de walvisvangst

Op 31 maart 2014 eindigde in Den Haag het proces waarin Australië Japan aanklaagde omdat het twijfels had bij de argumentatie voor het bestaande wetenschappelijk onderzoek (JARPA II) naar walvissen. Het Internationaal Gerechtshof oordeelde dat Japan de bestaande vergunningen in het kader van JARPA II moet intrekken en geen nieuwe toelatingen mag uitvaardigen binnen dit programma. Op de dag van de uitspraak publiceerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Japan een verklaring van de Kabinetssecretaris. Hierin staat dat Japan teleurgesteld is door het verdict maar dat het zich er aan zal houden.

Dit proces was een belangrijk onderdeel van de discussie rond de walvisvaart die al langere tijd aan de gang is en waarin twee meningen duidelijk tegenover elkaar staan. In 1949 werd de International Whaling Commission binnen een reeds bestaande conventie opgericht om een evenwicht te bewerkstelligen tussen het beheer van de walvispopulaties en de ordelijke ontwikkeling van de walvisvangst. Alle landen die officieel voldoen aan de voorwaarden van het Verdrag van 1946 kunnen lid worden van de IWC. Momenteel telt de commissie 89 lidstaten. Belangrijk binnen de commissie is het Wetenschappelijke Comité, dat het wetenschappelijk onderzoek naar walvissen en de humaniteit van de jacht uitvoert. Het was een beslissing van dit comité dat in 1986 aan de basis lag van het moratorium. Volgens het Wetenschappelijke Comité waren er namelijk te weinig gegevens en methodes voorhanden om correcte vangstlimieten te bepalen, waardoor de vangstlimiet voor de commerciële walvisvangst op nul werd vastgelegd. Binnen dit moratorium werd wetenschappelijk onderzoek toegestaan (volgens artikel VIII) om zo gegevens te verzamelen en in de toekomst wel correcte vangstlimieten vast te kunnen leggen.

 Japan werd lid van de IWC in 1951 en heeft sinds 1987 elk jaar opnieuw toelatingen voor onderzoek uitgevaardigd aan het Japanse Institute for Cetacean Research (ICR). Deze programma’s worden door vele anderen beschouwd als een excuus van Japan om toch aan walvisjacht te kunnen doen. De Japanse overheid benadrukt echter het belang dat ze hecht aan het beschermen van bedreigde walvissoorten. De aantallen walvissen die jaarlijks in het kader van wetenschappelijk onderzoek, conform artikel VIII, gevangen worden, vormen in geen geval een bedreiging voor de bestaande walvispopulaties. Ook de verkoop van het walvisvlees is toegestaan onder dit artikel. Deze verkoop is bovendien niet winstgevend. Deze inkomsten worden aangewend om een deel van de kosten van het onderzoek en de jacht te dekken. Het gaat dus niet om misbruik van een loophole in de conventie.

Van Japans kant komen er verschillende argumenten om de walvisjacht te steunen. Deze verdienen voldoende aandacht en men moet kritisch blijven.

Het meest aangehaalde argument is dat de walvisjacht een traditie van duizenden jaren oud en uniek onderdeel van de Japanse cultuur is. Hierbij moeten twee vragen gesteld worden: is de walvisvaart wel degelijk een Japans traditie? En als ze een echte traditie is, verantwoordt dit dan het voortzetten van deze praktijk in onze tijd?

Verder is er nog de eerder vermelde wetenschappelijk noodzaak. Het moratorium werd slechts ingevoerd door een tekort aan gegevens en wetenschappelijk onderzoek wordt binnen Artikel VIII door de IWC zelf toegestaan. Maar hoe noodzakelijk is dit wetenschappelijk onderzoek nog? Welke methodes zijn hierbij gerechtvaardigd? En is er geen sprake van belangenvermenging wanneer Japan dit onderzoek zelf uitvoert?

Een derde argument aangedragen door de Japanse overheid is van economische aard. De handel in walvisvlees is voor sommige kustgemeenschappen een primaire bron van inkomsten en de verkoop van walvisvlees moet het wetenschappelijk onderzoek helpen financieren. Klopt het echter dat er nog veel mensen van deze industrie afhankelijk zijn? En hoe zwaar moet de regering dit onderzoek subsidiëren? Is een overgang naar het walvistoerisme zoals in IJsland economisch gezien niet interessanter?

Ook voor de voedselzekerheid is de walvisvangst volgens de Japanse overheid van belang. Als met deze voedselbron duurzaam omgesprongen wordt, zal die blijvend kunnen aangesproken worden. De walvisvangst is voor de Japanse overheid, net zoals de landbouw, een logische manier van zelfvoorziening. Tegelijkertijd  zijn deze dieren concurrenten voor de mens. Wanneer er niet meer op ze gejaagd wordt, zal er minder vis overblijven voor menselijke consumptie. Ook het herstel van momenteel beschermde vispopulaties wordt door de walvissen vertraagd. Hoe groot is de consumptie van walvisvlees werkelijk? Wordt al het vlees verkocht of zijn er overschotten? In hoeverre overlapt het dieet van de zeezoogdieren met de prooien van de vissers? Hoe groot zijn de hoeveelheden die door de zeezoogdieren geconsumeerd worden?

Bovenstaande discussies lijken niet onoverkomelijk en een compromis lijkt niet onhaalbaar. Wat uiteraard nog ontbreekt is de politieke discussie. In Japan spelen drie officiële instanties een rol bij de walvisvangst: het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Institute for Cetacean Research en het Japanese Fisheries Agency. Japan is op politiek en diplomatiek vlak erg actief om de commerciële walvisvangst te herstellen en zelfs uit te breiden. Anderzijds wordt de walvisvangst gebruikt om de identiteit van het land te verstevigen en om zich af te zetten tegen bepaalde vormen van westers imperialisme. De emotionele kijk van de westerse landen op walvissen zorgt ervoor dat zij de dieren een speciaal statuut toeschrijven, terwijl ze voor Japan, net als andere dieren, gewoon een voedselbron zijn. Volgens Japan heeft het westen niet alleen een andere visie op de walvissen, het dringt deze visie aan Japan op onder het mom van globalisering en modernisering. Voor de Japanse overheid staat de vrije keuze om walvisvangst te beoefenen symbool voor de nationale soevereiniteit en voor het duurzaam gebruik van natuurlijke bronnen. Het land stelt dat het als vrije handelsnatie recht heeft op het vangen, verwerken, produceren, distribueren en consumeren van walvissen.

Het is duidelijk dat Japan een hervatting van de commerciële walvisvangst nastreeft. Toch  beseft de Japanse overheid maar al te goed dat de weg naar een eventuele heropstart van de internationale commerciële walvisvangst nog zeer lang en zeer moeilijk is.

Download scriptie (1.05 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2014
Thema('s)