Je suis Charlie! Où pas?...

Lise
Van Bossuyt

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in het hoofdkwartier van het satirische magazine Charlie Hebdo kwamen mensen massaal op straat onder het motto Je suis Charlie om te pleiten voor meer tolerantie en ter verdediging van de vrije meningsuiting. Dat dergelijke aanslagen en bedreigingen niet in onze samenleving getolereerd kunnen worden, is duidelijk. Maar wat met dergelijke cartoons? Aan de hand van een literatuurstudie en casus werdin dit werk getracht een antwoord te bieden op de centrale onderzoeksvraag: Je suis Charlie – où pas? Zijn dergelijke godslasterende cartoons te verkiezen in onze maatschappij of is een beknotting van de vrije mening dan toch niet beter?

De conclusie van dit werk luidt volmondig: ja. Ja, we zouden allemaal Charlie moeten zijn en dit om meervoudige reden. De definities die gebruikt worden om blasfemie te benoemen neigen naar het arbitraire. Wat blasfemie is, is een menselijk construct dat weinig met het goddelijke te maken heeft. Daarbij heerst weinig eenduidigheid omtrent de reikwijdte van het begrip en gooien gelovigen vaak onderling zelf gretig met dergelijke cartoons. Van hieruit lijkt een verbod niet aangewezen. Op wettelijk vlak lijkt ook geen probleem te zijn met dergelijke cartoons, aangezien het recht op vrije mening, noch de grenzen van het recht werden geschonden.

Uit een analyse van de vrije mening blijkt dat dergelijke blasfemische cartoons zijn toegestaan onder de begripsbepaling. Het recht voorziet wel enkele restricties voor deze vrije mening, met name wanneer schade wordt vastgesteld. Enkele voorbeelden van dergelijke schade zijn discriminatie, geweld, verstoring van de publieke orde of een belemmering van de vrije geloofsparticipatie. Uitvoerig werden deze cartoons onderworpen aan de verschillende vormen van schade en moest worden vastgesteld dat deze cartoons, hetzij eerder indirect, toch enige schade veroorzaken. Zo dragen ze bij aan een negatieve perceptie rond moslims en zetten ze de publieke orde onder druk. Of deze vaststelling genoeg is om dergelijke cartoons te verbieden, lijkt maar zeer de vraag.

Ook kan geen voorbeeld genomen worden aan de bestaande blasfemiewetten, die dergelijke cartoons verbieden. Deze wetten lijken meer kwaad te veroorzaken dan problemen op te lossen. Zo worden ze veeleer gebruikt om andersdenkenden of dissidenten te vervolgen, stellen ze geloofsinstituten vrij van kritiek en zorgen deze blasfemiewetten ook voor een stagnatie van kennis en waarheid. Deze wetten vormen dus geen legitieme grond om deze cartoons te verbieden. Tot slot werd over de verantwoordelijkheid van de cartoonist gebogen. De cartoonist kan moeilijk helemaal vrijgesteld worden van schuld voor de bloedige gebeurentissen. Echter, in dit verhaal in het aangewezen meer in termen van maatschappelijke verantwoordelijkheid te spreken, dan in individuele verantwoordelijkheid. Hopelijk kan dergelijke visie de bloedvergieten rond deze cartoons een halt toe zeggen. 

Download scriptie (8.84 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. Dr. Verstrynge Karl.