Kan men bloemen kweken in de hel?

Alexia
Coussement

De Belgische kunsthandel tijdens de Eerste Wereldoorlog.

“Kunst is eigenlijk een luxeartikel, een overtolligheid in ’t leven, iets dat voor de geest is, ’t geen taart, likeur en sigaren zijn voor het lichaam. En wie denkt nog aan die dingen als er geen zekerheid is dat men het uiterst noodzakelijke brood zal krijgen, waarvan ’t leven eigenlijk afhangt?”  

Bovenstaande woorden schreef Stijn Streuvels in zijn oorlogsdagboek. Had kunst nog een plaats in tijden van totale schaarste? Kon men aan schoonheid denken toen de wereld brandde? Ons collectief beeld van de Eerste Wereldoorlog laat weinig ruimte voor een bloeiende kunsthandel. Ook in de wetenschappelijke literatuur gaan historici er gewoon van uit dat een Belgische kunstmarkt tijdens de oorlogsjaren onbestaande was.

Wanneer de Duitse troepen op 4 augustus 1914 België binnen marcheerden, sloten de kunstgalerijen hun deuren, staakten de musea hun aankopen en werd de kunstpers opgedoekt. Daarnaast weken de meeste artiesten uit naar het buitenland of ze gingen strijden aan het front. In de eerste oorlogsmaanden lag de Belgische kunsthandel er inderdaad verlamd bij, maar in het begin van 1915 herrees ze.

 

‘Macht durch Kultur’

Drie maanden na de inval bezette Duitsland het grootste deel van België. Enkel een klein gebied achter de IJzer bleef in geallieerde handen. Wanneer de invasie uitdraaide op een patstelling, bracht Duitsland een bezettingspolitiek met een bijhorend cultuurbeleid in België tot stand.

Dit beleid had drie programmapunten, met als eerste het doorvoeren van een Flamenpolitik, waarbij Vlaanderen in een bevoorrechte positie kwam te staan tegenover Wallonië. Daarnaast zette de bezetter zich in voor de Kunstschutz of kunstbescherming van het Belgische erfgoed. Ten slotte wilde Duitsland het culturele leven in België doen heropleven door bibliotheken, musea, schouwburgen en andere culturele instellingen te heropenen. Deze drieledige cultuurpolitiek stond in voor het herstel van het bezoedelde imago van Duitsland dat internationaal terug als Kulturnation erkend wilde worden.

 

De herrijzenis van het kunstbedrijf

Naast het Duitse cultuurbeleid speelden nog vier factoren mee in de heropleving van de Belgische kunsthandel. Als eerste was de accommodatie een belangrijke oorzaak. Wanneer de bezetting een feit was en de gemoederen bedaarden, viel het dagelijkse leven min of meer terug in de plooi. Dit was eveneens het geval voor de kunsthandel, waarbij kunst opnieuw werd gemaakt, tentoongesteld en verkocht.

Een tweede factor was de oorlogsmoeheid. De Belgen vonden het aan het begin van de oorlog een onpatriottisch gebaar om te genieten van kunst, wanneer zo vele landgenoten hun leven gaven aan het front. Hoe langer het conflict echter aansleepte, hoe meer ze afstand namen van deze principes. De Belgen zakten dan ook weer massaal af naar muziekavonden, voordrachten en tentoonstellingen. Er werd opnieuw gelachen, gedronken en geld uitgegeven aan kunst.

Vervolgens vormde de artiest zelf een belangrijke schakel in de heropleving van de kunstmarkt. De kunstenaars die nog in het bezette België verbleven, raakten door de oorlog in financiële problemen doordat ze hun werk moeilijker verkocht kregen. Musea, kunstgalerijen en liefdadigheidsinitiatieven in binnen- en buitenland begonnen daarom kunst aan te kopen om de artiest in kwestie financieel te steunen.

Een laatste oorzaak moet gezocht worden bij de opkomst van de ‘zeepbaronnen’. Dit waren oorlogswoekeraars die enorme winsten vergaarden op de zwarte markt. Deze nieuwe rijken dongen naar sociale promotie en stelden het aankopen van kunst gelijk aan een toegangskaartje tot de maatschappelijke elite. Voor de gevestigde burgerij hoorde het financieel steunen van de artiest namelijk tot hun takenpakket. Het werd van hen verwacht en hiermee bevestigden ze dus de eigen status. De ‘zeepbaronnen’ speelden op dit sociaal verwachtingspatroon in. Door zelf kunst aan te kopen, met zogenaamd dezelfde beweegreden, profileerden ze zich als gelijkwaardig aan de gevestigde elite.

           

Belgische kunst in den vreemde

Naast de voortzetting van de Belgische kunsthandel, dient er ook op haar netwerk gewezen te worden. De transacties tussen binnen- en buitenland werden door de oorlog vanzelfsprekend belemmerd, maar wel niet volledig gestaakt. De meeste artiesten vluchtten bij het uitbreken van de oorlog naar het neutrale Nederland, naar Groot-Brittannië of naar Frankrijk. Mede dankzij de hulp van de plaatselijke bevolking en overheid slaagden ze erin terug aan het werk te gaan. Ze stelden hun kunstwerken vervolgens tentoon in lokale exposities waar ze, voornamelijk uit liefdadigheid, werden gekocht. Daarnaast werd kunst ook vanuit België naar het buitenland gesmokkeld om ze op deze manier te beschermen tegen diefstal of vernieling.

Ook meldden heel wat artiesten zich aan bij het Belgische leger. Daar was in mei 1916 de Section Artistique opgericht. Deze artistieke afdeling stond in voor het documenteren van het krijgsleven aan de hand van de beeldende kunsten. Daarna werden deze werken in De Panne en in het buitenland, voornamelijk in Londen en in Parijs, tentoongesteld en verkocht ten voordele van de militairen.

 

Het antwoord

De Belgische kunsthandel stagneerde tijdens de oorlog, maar ze kende geen volledig respijt. Dit beantwoordt Streuvels’ vraag of kunst een plaats had tijdens de oorlog. Men kan bloemen kweken in de hel, laat het dan wel klaprozen zijn, want net als de taaie poppie kon de kunsthandel overleven in een ontwrichte omgeving. 

Download scriptie (2.57 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Tom Verschaffel
Thema('s)