Kindhuwelijken: een ver-van-ons-bed-show?

Frederik
Welvaert

De toegenomen vluchtelingenstroom van de laatste jaren, waarnaar in populaire media wordt verwezen als de “vluchtelingencrisis”, leidt tot tal van problematieken en wetgevende vraagstukken. De confrontatie met kindhuwelijken is hier absoluut één van. Waar kindhuwelijken lange tijd aanzien werden als iets exotisch, als iets exclusief voor traditionele gemeenschappen, verschenen ze plots in verschillende Europese asielcentra. Oog in oog met deze problematiek zaten rechtspractici met de handen in het haar. Prangende vragen rezen, zonder dat er tijd was voor zorgvuldig overwogen beslissingen. Hoe moeten we deze koppels benaderen? Dienen ze tezamen worden opgevangen of te worden gesplitst? Moeten de minderjarige echtgenotes worden aanzien als zijnde niet-begeleid? Wat met een mogelijke strafrechtelijke vervolging? Maar ook: hoe moeten we deze huwelijken benaderen vanuit het internationaal privaatrechtelijk perspectief? Is erkenning mogelijk, of uit den boze? In hoeverre garandeert de voorziene systematiek een voldoende bescherming? En is er nood aan een wetgevende ingreep? Deze laatste vragen omtrent het internationaal privaatrecht worden in dit werk behandeld.

 

Doel van deze masterproef

Het uiteindelijke doel is om de lezer inzicht te geven in de problematiek van kindhuwelijken, de IPR-vraagstukken die het fenomeen opwerpt en de legislatieve tegemoetkomingen. Hierbij wordt het IPR-kader van België, Zweden en Duitsland, alsook hun wetgevend optreden – dat nog in de pijpleiding zit of reeds is doorgevoerd – uitvoerig besproken. Uitgaand van een kritische, doch objectieve ingesteldheid worden de verscheidene benaderingen onder de loep genomen. Deze worden vervolgens tegenover elkaar en uiteindelijk tegenover enkele algemene beginselen afgewogen. Op basis van de hierdoor verkregen input wordt finaal een eigen visie uitgewerkt. Hiermee heeft dit werk geenszins tot doel bepaalde legislatieve initiatieven in diskrediet te brengen, maar wil het louter dienen als een kritisch weerwoord dat eventueel aanzet tot heroverweging.

 

Onderliggend, wil dit werk een boodschap meegeven om niet te abstraheren, niet te denken in vakjes of vanuit absolute waarheden en vooroordelen, en al zeker niet als het gaat over emotioneel geladen thema’s zoals kindhuwelijken. Als we aan kindhuwelijken denken, hebben we allemaal het beeld in ons hoofd van een 13-jarig meisje en de 40-jarige man. Dit beeld is ons collectief gecommuniceerd geweest om de aandacht op de problematiek te vestigen en ons gewaar te maken van de vreselijke, hartverscheurende gevolgen die kindhuwelijken kunnen veroorzaken. Laat er geen twijfel over bestaan: ik ben een enorme voorstander van de gewaarwordingscampagnes die, onder andere in het kielzog van Girls Not Brides, op poten worden gezet. Waar kindhuwelijken inderdaad tot situaties kunnen leiden die ontzettend schrijnend zijn, inderdaad op grote schaal voorkomen en inderdaad moeten worden bestreden, dienen ze evenwel steeds benaderd te worden met respect en begrip voor de individuele situatie. Doen we dit niet, dan ontstaat een tunnelvisie, een irrationele smet op iedere vorm van objectieve benadering. Dergelijke kijk, vertaald in wetgeving, kan voorbijgaan aan vele realiteiten. Realiteiten die, wanneer genegeerd, tot negatieve consequenties kunnen leiden voor de betrokkenen. Mogelijks ook voor de minderjarige waarop de bescherming juist gericht is. Wanneer men naast de juridische overwegingen deze genuanceerde blik met zich meeneemt, is mijn persoonlijke missie alvast geslaagd.

 

Wat maakt deze masterproef het lezen waard?

Over het fenomeen van kindhuwelijken zijn reeds bibliotheken volgeschreven. Dit werk is evenwel uniek omdat het dit onderwerp bespreekt, niet vanuit louter sociologisch of antropologisch standpunt, maar vanuit een concreet en prangend juridisch vraagstuk binnen de rechtstak van het internationaal privaatrecht. Hiermee vervult het een pioniersrol binnen de Belgische rechtsleer. Een rol die bovendien concrete impact kan hebben op de beleidsvorming, wetende dat er recent een wetsvoorstel is ingediend omtrent deze problematiek.

 

De persoonlijke visie die in dit werk wordt uiteengezet, spruit voort uit diepgaand rechtsvergelijkend onderzoek enerzijds en een kritische toetsing aan enkele fundamentele beginselen, zoals het belang van het kind, anderzijds. Ook vanuit deze hoek is dit werk opmerkelijk. Met het rechtsvergelijkend onderzoek wordt een blik geworpen op het Duits en Zweeds internationaal privaatrecht, dewelke beiden onderbelicht zijn in de Belgische vakliteratuur. Hierbij wordt gepoogd om een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld te verwerven van deze vreemde rechtsregels met, onder meer, oog voor relevante rechtspraak en prangende discussies binnen de rechtsleer. De daaropvolgende toetsing zorgt daarnaast voor een interessante mensen- en kinderrechtelijke insteek. De interviews die in het kader van dit werk zijn afgenomen bij Zweedse en Belgische experten zorgden tot slot voor juist dat nodige extra inzicht. Alzo vormden zij een dankbare voedingsbodem bij het ontwikkelen van een sterke, eigen visie.

 

Zowel beleidsmakers, rechtspractici die werken met vluchtelingen als allerhande geïnteresseerden zullen dit werk dus kunnen smaken. Niet alleen vanwege het onderwerp, maar ook vanwege de diepgravende en originele aanpak ervan.

Download scriptie (2.41 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. Dr. Jinske Verhellen