KLAAR VOOR DE LOOPGRAVEN?

Tine
De Keyser

Een soldaat in oorlogsgebied.

Ongeveer 90 000 Belgische jongemannen reisden in 1914-1918 te voet, met de boot en met de trein af naar Noord-Frankrijk, om zich daar te laten omscholen tot soldaat. In oktober 1914 riep het Belgische leger daar namelijk militaire opleidingskampen in het leven. Tijdens die reis wisten rekruten vaak niets over hun bestemming, moesten ze op overladen treinen kruipen en ‘hun plan trekken’. Wie hier al diep moest graven naar motivatie en de omstandigheden vervloekte, keek ook de gehele verdere opleiding gefrustreerd naar alles wat hij zag. Anderen verbeten zich of gaven een positieve kwinkslag aan al wat op hun weg kwam en hielden die ingesteldheid doorheen hun hele rekrutenperiode aan. In historisch onderzoek bleef echter tot nu toe de volgende vraag onbeantwoord: hoe hebben die jongemannen hun rekrutenleven beleefd? Brieven, dagboeken en memoires bieden echter een inkijk in hoe deze rekruten hun eerste stap in het militaire leven zetten en vormden daarmee het ultieme vertrekpunt voor dit onderzoek.

Een monotoon leven in de instructiecentra

De opleiding bestond ruwweg uit vier onderdelen: de fysieke basistraining, marstraining, schiettraining en training op de velddienst. De militaire scholing was zwaar en zorgde voor uitputting, maar daarom ook voor trots, want rekruten wisten de oefeningen desondanks te volbrengen. Het leger slaagde er evenwel niet in om met afwisseling binnen de training het enthousiasme bij de rekruten hoog te houden, wat kon zorgen voor frustraties, wat een breder probleem was. Het rekrutenleven leek namelijk op het garnizoensleven. De tijd trok er zich erg regelmatig voort, maar de monotonie daarbinnen was de rekruten vaak te veel. Rekruten kregen bijvoorbeeld driemaal per dag en voldoende te eten, maar werden het door de eentonigheid beu. Omdat het rekrutenloon echter erg laag was, konden enkel rekruten uit gegoede families ook buiten de kazerne eten.

Rekruten wendden zich geregeld tot het burgerlijke leven op zoek naar huiselijkheid: postpakketen opgestuurd door familie, gehuurde kamers als alternatief logement en op restaurant gaan in de stad, waren manieren om aan het militaire leven te ontsnappen. Zo zochten rekruten waardigheid en menselijkheid. De zorg die ze van het leger verlangden, bleef immers veelal uit en rekruten voelden zich tekort geschoten. Legerartsen hadden de accommodatie namelijk graag anders gezien: kazernes waren slecht verlucht, rekruten sliepen vaak op rot stro, zich wassen gebeurde in gebrekkige sanitaire voorzieningen... Tal van besmettelijke ziektes deden bijgevolg de ronde.

Schaamte als (enige) drijfveer om het leger in te gaan?

In zijn geschriften stelde de rekruut zichzelf voor zoals hij wilde, maar maatschappelijke verwachtingen stuurden vaak wat hij verhaalde. Dienstplichtigen van het jaar 1915 meldden zich bijvoorbeeld zelf aan alvorens opgeroepen te worden; dat ze schreven zich beschaamd te voelen indien ze die stap zelf niet zetten, geeft aan dat de blik van anderen erg belangrijk was in hun gedrag. De motieven om in het leger te treden waren overigens allesbehalve eenduidig, integendeel, ze waren juist erg divers en persoonlijk. Naast plichtsgevoel konden ook sociale druk, honger, noodzaak, gebrek aan alternatieven en simpelweg de omstandigheden jongemannen ertoe aanzetten zich vrijwilliger te stellen, ook al was dat aanvankelijk niet hun bedoeling.

Plicht als sleutelelement binnen de militaire identiteit

Binnen het (militaire) zelfbeeld stonden de uitdrukking van een plichtsgevoel, een streven naar ‘kloekmoedigheid’ en een verlangen naar het front met elkaar in verbinding. Dat wil daarentegen niet zeggen dat er geen rekruten waren die deze drie elementen onbelangrijk vonden binnen hun identiteit, want die waren er zeker ook.

Literatuur duidt de rush to the colours meestal aan de hand van vaderlandsliefde, gekoppeld aan mannelijkheidsconcepten. Fitheid, emotionele controle, dapperheid, heldhaftigheid… spelen daarbij een belangrijke rol: noties die telkens bij uitstek als masculien opgevat worden. Hoewel ik niet wil ontkennen dat dergelijke denkbeelden breed vertakt en geworteld waren, stel ik aan de hand van mijn bronnencorpus voor om het perspectief ook een keer om te draaien.

Elk lid van de maatschappij diende een rol te vervullen. Het waren sociaal-maatschappelijke constructies die deze taken toewezen aan bevolkingsgroepen. Patriottisme was vanuit dat perspectief net een uitloper van plichtsbesef. De rol binnen de samenleving die hen als man was toebedeeld, maakte van de militaire identiteit een mannelijke identiteit, niet de militaire identiteit op zich.

Vechten voor het vaderland

Vele rekruten waren aanvankelijk niet van plan zich aan te dienen. Dat soldaat-zijn was dus niet belangrijk voor wat zij zagen als hun eigen mannelijkheid. Hoewel ‘soldaat’ en ‘man’ in de publieke sfeer misschien wel sterk aan elkaar verbonden waren, was dat in de individuele denk- en gevoelswereld van Belgische rekruten dus zeker niet altijd zo.

Rekruten wilden de oorlog tot een einde brengen vanuit een sterk gevoel van heimwee. Die belangrijke plek van ‘thuis’ legt ook de vinger op de persoonlijke invulling van vaderlandsliefde. Rekruten keerden zich tot het discours dat voorhanden was, maar gaven daaraan zelf betekenis. Strijden voor het vaderland was strijden voor de geboortegrond vol vreugdige herinneringen.

De ‘echte’ oorlog?

Berichtgeving en geruchten bewerkstelligden een vervormd en irrealistisch oorlogsbeeld, maar ook de militaire opleiding was niet afgesteld op het moderne karakter van de oorlog. De soldaat die de rekruten in geest leerden te zijn (mannelijk, zelfbeheerst, patriottisch, heldhaftig…), had geen ruimte om te bestaan in de loopgraven. Daarbij bereidde het leger de rekruten misschien wel voor op het vechten op zich, maar niet op de werkelijke frontervaring. Mist een militaire opleiding immers niet de menselijke, rechtstreekse confrontatie met oorlogsgeweld? Misvormde beelden zorgden er bijgevolg voor dat rekruten, in tegenstelling tot burgers, in eigen voet schoten.

Rekruten waren geen gewillige klei die het leger perfect tot de gewenste vorm kon boetseren en bakken tot een onveranderlijk eindproduct. Met een vervormd oorlogsbeeld vertrokken velen van hen daarentegen naar de loopgraven, onwetend over wat hen daar te wachten stond. Wat voor hen het einde was van hun rekrutenleven, was eigenlijk nog maar het begin, want zoals Theofiel O het simpel, maar erg krachtig neerschreef: “de tijd leerde ons alles”.

Download scriptie (5.12 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Prof. dr. Patrick Pasture en dr. Dominiek Dendooven
Thema('s)