Rubens als confrater: tactvolle commerçant of heer van stand?

Nathan
Faviana

 

Alle wegen leiden naar Rome, maar diezelfde wegen leiden ons ook vaak naar huis. In de zestiende en zeventiende eeuw was dat niet anders. Om de herinnering aan hun reis naar de pausenstad levend te houden, richtte het kruim van de Antwerpse samenleving midden 1572 een eigen clubje op. Die "confraterniteyt van Sinte Petrus ende Sinte Pauwels" zou uitgroeien tot één van de meest exclusieve organisaties van de hele stad. In totaal vonden ook elf schilders tot 1681 hun weg naar die zogenoemde romanisten, maar wat kwamen ze daar precies zoeken?

 

"Een solemnele misse ende een (h)eerlycke maeltyt"

Het is 30 juni 1614, ergens rond het middaguur. De mis in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal is gedaan en aan de Wapper in Antwerpen verzamelen enkele prominenten uit de stad zich voor een groots feestmaal. Gastheer van dienst is niemand minder dan Peter Paul Rubens, in die tijd (en daarna) zowat de bekendste schilder op het Europese continent. Kosten noch moeite worden gespaard voor het bezoek. De kunstenaar laat waarschijnlijk talloze schotels vol vlees, vis en groenten aandragen, een luxueus assortiment aan kaas, suikerwerk en amandeltaarten dient als dessert. De drank vloeit zonder stoppen, en dat allemaal dankzij Rubens’ generositeit.

Gonzales Coques, Een maaltijd van Antwerpse kunstenaars, 1644-1645. Olieverf op koper, 59 cm x 75 cm. Parijs, Musée du Petit Palais, inv. nr. DUT 943.

Gonzales Coques verbeeldde hier een vrolijk samenzijn van Antwerpse kunstenaars. De rijk gedekte tafel en nadrukkelijke aanwezigheid van wijn doen denken aan het feestmaal van de romanisten.

De schilder deed dit alles echter niet zomaar. Nee, hij hield samen met zijn confraters van de broederschap van Sint-Petrus en Sint-Paulus een oude traditie in ere. Hun rekeningen lieten immers doorschemeren dat samen eten al sinds hun opstart tot de kernactiviteiten van hun gezelschap behoorde. De statuten van 1592 maakten dat ook officieel. Toch werd daarin ook een totaal andere activiteit omschreven: misvieringen in de Antwerpse kathedraal. Hiermee sloten de romanisten aan bij het contrareformatorische elan van vroegmoderne corporaties. En ja hoor, Rubens en co volbrachten evenzeer op dit vlak gedwee hun taak als dekens van de broederschap. Een beiaard, een orgel, een hele rits zangers en veel trompetgeschal luisterden steevast de verschillende diensten in de kathedrale Sacramentskapel op.

Zodoende maakten de romanisten een dikke eeuw actief deel uit van het religieuze en sociale leven van de stad. Hun geschiedenis werd gefaseerd door politieke twisten, katholieke bloei en intern verval, maar simultaan gekleurd door alle individuele leden. Ze hielden het vol tot in 1681. Toen, na meer dan honderd jaar, viel het doek over de broederschap van Romereizigers.

 

Barokke schilders, barokke broeders

Otto van Veen, de laatste leermeester van Rubens, was de eerste schilder die zijn opwachting maakte bij de romanisten. Klinkende namen waaronder Jan Brueghel en Frans Snijders traden in de decennia nadien ook in zijn voetsporen. De dierenschilder Jan Fijt was in 1650 de laatste, waarmee de teller finaal op elf schilderende romanisten kwam te staan. Onder meer die grote aanwezigheid maakte dat latere (kunst)historici de broederschap vaak beschouwden als een ontmoetingsplaats voor de kunstenaars. Dat was nooit het geval. Een exhaustief ledenregister toont namelijk aan dat meer dan 120 minder artistieke zielen ook lid werden na hun aankomst in Antwerpen.

Wie een prosopografische analyse of collectieve biografie van deze andere romanisten maakt, zal enkele universele karakteristieken herkennen. Velen onder hen waren Antwerpenaren van geboorte. Toch was er evenzeer plaats voor een tiental andere Brabanders, enkele Hollanders en zelfs een handvol Italianen. Beroepsmatig waren ze ook zeer verschillend. In de beginjaren waren het bovenal priesters die de overhand hadden, maar naarmate de tijd vorderde, taande hun aandeel ietwat. Internationaal bekende zijdehandelaars, wethouders van de Scheldestad en een lokale pasteibakker: ze werden allemaal romanist. Nieuwe leden werden ook veel rijker en verwierven vaker aristocratische titels. Hun voordien al exclusieve club werd een thuis voor de elite, een paradijs van sociabiliteit.

De elf kunstenaars reflecteerden collectief kenmerken die voor hun confraters geïdentificeerd konden worden. Het waren mannen waarvan het gros afkomstig was uit Antwerpen zelf. Enkel Otto van Veen, Peter Paul Rubens en Jan Brueghel kwamen met zekerheid van elders. Hiermee bootsten ze het licht internationale karakter van hun broederschap na op een kleinere schaal. Als kunstenaars stonden ze vóór ze romanist werden allemaal in contact met zeer invloedrijke mecenassen in binnen- en buitenland, aantrekkelijk sociaal netwerk incluis. Daarnaast accumuleerden sommige schilders ook een enorm financieel kapitaal, vertaald in de aankoop van woningen in de duurste wijken van Antwerpen. Rubens en co waren met andere woorden  heren met een benijdbare socio-economische status toen ze romanist werden.

 

Kunst door en voor confraters

Traditioneel werd het lidmaatschap van het elftal gezien als onderdeel van hun commerciële strategie om opdrachten binnen te halen. De idee daarachter was dat ze zich als tactvolle commerçanten inwerkten in een milieu van vermogende broodheren. Hiervoor werden tot nu toe echter nooit concrete bewijzen aangebracht. Slechts één schets kan sinds het onderzoek misschien aan contacten in de broederschap verbonden worden. Rubens tekende immers een Venus in het vriendenboek van de Antwerpse wethouder Paulus van Halmaele, slechts enkele maanden nadat die zich had aangesloten. Daarnaast schonk dezelfde barokmeester ook twee panelen met voorstellingen van de patroonheiligen van de romanisten, Petrus en Paulus. Deze daad accentueerde zijn gulheid nog maar eens, maar ontkracht ook de hoegenaamde zoektocht naar mecenaat als beweegreden voor lidmaatschap. Rubens vereerde de confraters met kunst, niet andersom.

Atelier van Peter Paul Rubens, Petrus, ca. 1616-1618. Olieverf op paneel, 92 cm x 67,5 cm. Washington DC, National Gallery of Art, inv. nr. 1960.6.32; Peter Paul Rubens, Paulus, 1610-1612. Olieverf op paneel, 107,5 cm x 83 cm. Madrid, Museo Nacional del Prado, inv. nr. P001657.

Het is plausibel dat Rubens voor bovenstaande schilderijen van de apostelen Petrus en Paulus dezelfde composities gebruikte als voor het paar dat hij als deken schonk in 1614.

Toen Peter Paul Rubens de romanisten in zijn huis verwelkomde, hen een feestmaal aanbood en twee schilderijen schonk, was dat geen commerciële zet. Hij en alle andere schilders waren net zoals hun confraters deel van een elite en functioneerden identiek binnen de grenzen van hun organisatie. Hun lidmaatschap laat zich met andere woorden typeren door de voorname overeenkomsten met andere leden eerder dan door hun artistieke activiteiten. Het was vooral de broederschap zelf die profiteerde van Rubens en co onder haar leden, want het waren stuk voor stuk heren van stand.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Prof. dr. Werner Thomas
Thema('s)