Mentale problematiek in de hand gewerkt door de ontwikkeling van een 'colonial mentality'

Charlotte
Cornelissen

“Ze zeggen dat ik gek ben” verkondigde de patiënt Kabela in het begin van de jaren vijftig bij zijn intrede tot één van de weinige psychiatrische diensten in Belgisch Centraal-Afrika. Kabela was in deze periode niet de enige die in aanmerking kwam voor een psychiatrisch onderzoek. Vooral na de Tweede Wereldoorlog liepen de aantallen autochtone psychiatrische patiënten de spuigaten uit. Dit acute probleem had zich als nooit tevoren ingenesteld binnen de koloniale samenleving. De zorg voor koloniale psychiatrische patiënten was echter niet vanzelfsprekend. Waar patiënten als Kabela nu een min of meer persoonlijke behandeling voorgelegd kregen, was er enkele jaren eerder slechts sprake van opsluiting en vrijheidsberoving. Welke verandering had er in tussentijd plaatsgevonden? Hoe werd de koloniale psychiatrie georganiseerd? En welke problemen stelden zich?

Van isolement en onwetendheid naar een pril begin van bewustwording

In de tussenoorlogse periode werd de visie over de organisatie van de koloniale psychiatrie gekarakteriseerd door een tegenstelling. Aan de ene kant waren er enkele voorstanders van een ‘modernere’ organisatie met aandacht voor therapieën en mogelijke behandelingen. Aan de andere kant werd deze visie gecontesteerd door diep verankerde koloniale wortels waarin een mogelijke intensivering van de psychiatrische organisatie onnodig of onmogelijk werd bevonden vanwege de overtuiging dat het ‘beschavingsniveau’ van de autochtone bevolking zich nog niet leende voor de ontwikkeling van een desbetreffende organisatie. Hiernaast heerste er in deze periode ook nog een grote onwetendheid omtrent de lokale omstandigheden en mogelijkheden.                                  

Door de tweestelling tussen de westerse geneeskunde en de traditionele autochtone behandelingen ondervonden koloniale artsen grote moeilijkheden in het begrijpen van autochtone patiënten. De verschillende culturele kaders, het verschil in taalgebruik en de afwezigheid van kennis over de lokale gebruiken, gewoonten en denkkaders zorgde ervoor dat men elkaar maar met moeite kon begrijpen. Het probleem hieromtrent was dat de koloniale artsen die weinig contact hadden met de consultatiepraktijk de neiging hadden om de psychische problematiek te minimaliseren terwijl artsen die wel in aanraking kwamen met psychiatrische patiënten zich vaak geen houding wisten te geven omdat ze over onvoldoende kennis beschikten.

Hieruit volgde dat de koloniale psychiatrie in de eerste helft van de twintigste eeuw voornamelijk naar de achtergrond werd verdreven. De endemische en curatieve zorg, met betrekking tot infectieziekten, was prioritair omdat deze niet alleen vaker en bedreigender voorkwamen maar ook omdat deze makkelijker te benaderen waren door koloniale artsen. In de periode voor 1950 waren er immers nog geen psychiaters aanwezig in de kolonie. Bijgevolg werd de koloniale psychiatrie in deze periode voornamelijk gekenmerkt door de isolatie van psychiatrische patiënten. Autochtone patiënten werden in erbarmelijke omstandigheden ondergebracht in cabanons (kleine complexen die vaak onderdeel uitmaakten van een algemeen ziekenhuis of van een gevangenis) of in één van de weinige ‘gestichten’. De belangrijkste beweegreden voor de creatie van deze accommodatie was het bewaren van de publieke orde door ‘gevaarlijke’ of storende personen te verwijderen uit de openbare orde. De eerste decennia van koloniale psychiatrie werden zodoende hoofdzakelijk gekarakteriseerd door vrijheidsberoving.

De komst van een nieuwe, maar nog enigszins beperkte, organisatie door de invoering van het Tienjarenplan

Ondanks het feit dat er in de naoorlogse periode een verbreding plaatsvond van het scala aan aandoeningen in psychiatrische instellingen, werd de tendens van vrijheidsberoving in het prille begin van de jaren 1950 nog steeds fervent voortgezet. Een belangrijk keerpunt binnen deze praktijk was de ontwikkeling van het Tienjarenplan dat was gericht op de economische en sociale ontwikkeling van de kolonie. Hiernaast vond er vanaf de implementatie van het Tienjarenplan ook een intensivering plaats van de gezondheidszorg voor de autochtone bevolking. Dit fenomeen had ook consequenties voor de koloniale geestelijke gezondheidszorg.

In de jaren 1950 werden genezing en vrijheid op de voorgrond geplaatst waarbij therapeutische behandelingen een zeer grote rol kregen. Dergelijke behandelingen bestonden uit het psychologische, het biologische en het sociale niveau. Er werden nieuwe toestellen en methoden gebruikt om de psychiatrie als wetenschap te profileren. Dit was een noodzakelijk goed aangezien het vakgebied van de koloniale psychiatrie in deze periode worstelde met haar eigen reputatie binnen het medische veld. Er moest komaf gemaakt worden met het idee dat geesteszieken niet te genezen waren. Echter werden de nieuwe technologieën niet geheel zonder risico gehanteerd. Achter het bevrijdingsdiscours gingen er ook veel apparaten en drastische methoden schuil die een ‘normalisatie’ van de patiënt mogelijk moesten maken. Er werd dus een grote prijs betaald voor relatieve vrijheid en/of genezing.

Hiernaast werden er tijdens de eerste vijf jaar van de jaren 1950 in totaal drie Belgisch koloniale psychiaters geïnstalleerd in de Belgisch overzeese gebieden. Aan het einde van dit decennium liep dit aantal op tot vijf koloniale psychiaters die werkzaam waren in Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi. Koloniale psychiaters gingen zich in deze periode ook meer vragen stellen bij de invloed van het kolonialisme op de mentale gezondheid van de autochtone bevolking. Waar mentale problematiek als oorzaak van vervreemding van eigen cultuur tijdens de tussenoorlogse periode vaak werd toegeschreven aan een intellectueel onvermogen van de autochtone bevolking om zich aan te passen, werd de oorzaak van dit probleem in de jaren 1950 door de expertise van koloniale psychiaters verschoven naar de Europese manier van onderdrukking van de autochtone bevolking. Het discours draaide zich om waarbij de oorzaak van geestesziekten niet uitsluitend werd gelegd bij de autochtone bevolking maar wel bij de wortels van het Belgisch kolonialisme.

Door deze studie werd in de eerste plaats duidelijk dat de uitwerking van het medische luik van het Tienjarenplan samen met de evolutie binnen de algemene psychiatrie in de jaren 1950 geleid hebben tot een (relatieve) intensivering van de organisatie en uitbouw van psychiatrische infrastructuur en behandeling in de kolonie. Naast deze vormen van intensivering moet er toch ook vermeld worden dat de effectieve verandering relatief klein was. Het repressieve koloniale regime heeft mentale problematiek in de hand gewerkt. Waar de oorzaak voor mentale aandoeningen bij de autochtone bevolking voorheen werd gelegd bij het zogenoemde onvermogen om zich aan te passen, draaide het discours zich in de jaren 1950 deels om waarbij de oorzaak van geestesziekten eerder werd gelegd bij het Belgisch kolonialisme.

Download scriptie (2.43 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
professor Kaat Wils, begeleider Felix Deckx
Thema('s)