Les jeux de mots en classe de français langue étrangère: de la théorie à la pratique

Greet
Van Dommelen

Dubbelzinnig, dubbel leerrijk



Hoe woordspelingen kunnen helpen bij het leren van een vreemde taal


Dat humor niet geanalyseerd dient te worden, lijkt een ongeschreven wet. Humoristen zullen dan ook ten stelligste afraden om grappen uit te leggen. Toch is juist dit een van de centrale punten in een nieuwe methode voor het vreemdetalenonderwijs. In
Les jeux de mots en classe de français langue étrangère : de la théorie à la pratiquewordt onderzocht hoe woordspelingen kunnen bijdragen tot het leren van een vreemde taal (in het eindwerk werd uitgegaan van het Frans), maar dan wel mét de nodige uitleg. Tegelijkertijd blijken er ook tal van andere positieve effecten verbonden te zijn aan het didactisch gebruik van woordspelingen.
 
Humor wordt weinig au sérieux genomen en krijgt niet snel een belangrijke plaats toebedeeld in ons leven. Hoewel verschillende theoretische studies reeds de voordelen en het belang van humor en aanverwante fenomenen hebben aangetoond, vinden deze bevindingen moeilijk hun weg naar de praktijk. Dat bleek ook begin dit jaar in het Scholenrapport: het Vlaamse onderwijs is goed, maar erg traditioneel. We zweren nog steeds bij de klassieke methoden, zelfs al kan een andere aanpak ook tot goede resultaten leiden.
Zoals de titel zelf aangeeft, wil Les jeux de mots en classe de français langue étrangère : de la théorie à la pratique een brug slaan tussen theorie en praktijk en dus ook concrete voorbeelden van oefeningen rond woordspelingen aanreiken. Ook in het theoretische gedeelte stond de praktijk in de klas centraal. Er werd daarom niet te veel stilgestaan bij definities of typologieën. Naast argumenten voor het gebruik van woordspelingen in het vreemdetalenonderwijs, krijgt de lesgever een hoop concrete en praktische tips mee en worden een aantal misvattingen rond het gebruik van woordspelingen en dubbele betekenissen doorprikt. Een van die vaak gehoorde misvattingen is dat wanneer iemand lacht, hij de grap ook echt begrepen heeft. Zo menen taalleerkrachten wel eens dat woordspelingen en andere taalhumor een goede test zijn om te kijken of leerlingen een taal al goed beheersen. Ze maken dan een grapje en kijken of de klas begint te lachen om na te gaan of ze de dubbele betekenis gevat hebben. Toch lijkt deze redenering niet op te gaan. Leerlingen lachen namelijk vaak omdat ze weten dat dit verwacht wordt. Anderen vinden de opmerkingen dan misschien wel grappig, maar willen dit dan weer net niét laten merken. In een klassituatie blijkt sociale druk dus een grote rol te spelen. Bovendien blijken sommige personen een grap zelfs leuk te kunnen vinden, zonder dat ze die ook echt gesnapt hebben.
Om na te gaan of iemand de humor van iets inziet, lijkt de enige aangewezen methode dan ook het grappige ervan te laten verklaren. Het uitleggen van humor lijkt misschien maar een saaie boel, maar dat hoeft zeker niet zo te zijn. De verklaring kan heel bondig zijn en soms blijkt dat de persoon in kwestie de grap toch niet helemaal had begrepen en ze in feite nog veel grappiger was dan hij aanvankelijk dacht.
Een ander groot misverstand dat wellicht veel leerkrachten afschrikt, is het feit dat dubbele betekenissen, figuurlijk taalgebruik en woordspelingen vaak een struikelblok vormen voor minder taalvaardige kinderen. Omdat dit soort taalgebruik eigenlijk heel gewoon is (denk maar aan de ‘benen’ van een driehoek in de wiskundeles), raken leerlingen met een zwak taalgevoel doorgaans ook bij andere vakken achterop. Daarnaast worden diezelfde jongeren soms ook uitgesloten door hun meer taalgevoelige klasgenoten omdat ze hun grapjes niet altijd begrijpen.
Toch is het geen goed idee om dit soort taalgebruik te mijden tijdens het lesgeven. Het zou niet alleen een onrealistische situatie creëren – dubbelzinnigheid is eerder regel dan uitzondering in de taal –, de leerlingen verliezen hierdoor ook de kans om toch vertrouwd te raken met dit soort taalgebruik.
Gelukkig kan het begrijpen van woordspelingen, figuratief taalgebruik en dubbele betekenissen voor een deel aangeleerd worden, zo blijkt uit studies. In dit soort humor worden namelijk regelmatig gelijkaardige patronen gebruikt. Wie dubbelzinnigheden leert ontleden, heeft daardoor meestal ook minder moeite met nieuwe woordspelingen.
In de eerste plaats ging het in deze studie natuurlijk om de puur taalkundige troeven van woordspelingen. Zo blijken woordspelingen zich goed te lenen tot het illustreren van spelling, grammatica, uitspraak, polysemie (één woord met meerdere betekenissen), homofonie (twee verschillende woorden met dezelfde uitspraak) en andere belangrijke thema’s bij het leren van een taal. Een klassieker is het Franse zinnetje Un vers vert dans un verre vert (in Nederlandse vertaling: een groene worm in een groen glas). Dit zinnetje lijkt op het eerste gezicht een echo van dezelfde klank, maar deze klank krijgt in dit zinnetje wel drie verschillende betekenissen en net zoveel verschillende schrijfwijzen. Een minilesje spelling en uitspraak.
Toch hebben woordspelingen niet alleen nut op het vlak van taal. Deze originele en vaak grappige uitspraken stimuleren zonder enige twijfel ook de creativiteit en de motivatie bij de leerlingen. Veel woordspelingen nemen trouwens de vorm aan van raadseltjes, een soort taalvraagstukjes. Hierdoor leren studenten ook verder kijken dat wat het meest voor de hand ligt. Een vraag als ‘Wat ligt in het midden van water?’, kan antwoorden opleveren als: een eiland, een schip, algen, maar dan blijkt dat de vraagstaart je bij de neus wil nemen en het antwoord ‘de letter T’ verwachtte... (In het Frans krijg je een gelijkaardige dubbelzinnigheid in de vraag: Qu’est-ce qui se trouve au bout du jardin, commence la nuit et finit le matin? – La lettre N). Nu vreemde talen, en vooral dan nog het Frans, steeds meer aan populariteit moeten inboeten, kan wat meer afwisseling met een nieuwe inbreng zeker geen kwaad. In het Engelse taalonderwijs, waar al iets meer geëxperimenteerd werd met dit soort oefeningen, lijken leerkrachten alvast enthousiast. Omdat woordspelingen meestal erg kort zijn, hoeft een oefening niet eens zoveel tijd in beslag te nemen. Zo kunnen vijf à tien minuutjes volstaan om een ‘verloren moment’ toch nog nuttig te gebruiken en tegelijkertijd de sleur even te doorbreken.
Op het eerste gezicht lijkt het gebruiken van woordspelingen in de taalles niet zo’n eenvoudige klus, maar leerkrachten moeten zich hierdoor niet laten afschrikken. Een blik op de concrete oefeningen leert dat je daarvoor heus zelf geen grapjas hoeft te zijn. Bovendien krijg je het nodige materiaal gemakkelijk bij elkaar gesprokkeld. Reclameteksten zijn een goudmijn, maar ook strips, liedjesteksten, krantenkoppen, literatuur en moppen maken er volop gebruik van.
Leerkrachten die dit eindwerk doorbladeren, zullen al snel merken dat publicaties rond woordspelingen erg aangename en soms zelfs hilarische lectuur kunnen zijn. Wie de stap naar de praktijk waagt, zal zich dit dan waarschijnlijk ook niet beklagen...

Download scriptie (1.38 MB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2007