Meertaligheid in de klas. Omgaan met taaldiversiteit binnen een multiculturele schoolomgeving.

Ellen
Fierens

Meertaligheid in de klas. Omgaan met taaldiversiteit binnen een multiculturele schoolomgeving.

Ellen Fierens

­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­

Een kwart leerlingen van het Gents basisonderwijs spreekt thuis geen Nederlands. Op sommige scholen loopt het percentage zelfs op tot 95 procent leerlingen van allochtone afkomst. Een groot deel van die scholen blijft vasthouden aan het klassiek onderwijssysteem. Hoewel het een feit is dat leerlingen van allochtone afkomst nog steeds minder goed scoren in ons onderwijs. Ze zitten vaker over en worden vaker doorverwezen naar het Buitengewoon Onderwijs. Waar leerlingen van allochtone afkomst vooral mee te kampen hebben, zijn taalproblemen. Zowel het niveau van de moedertaal als dat van de tweede taal, in ons geval het Nederlands, bereiken niet het beoogde eindniveau. Waar faalt ons onderwijs, dat voor allochtone leerlingen in de eerste plaats taalonderwijs is? Hoe kunnen we ons tweedetaalonderwijs aanpassen?

Om ons tweedetaalonderwijs op een doordachte manier te kunnen aanpassen, moeten we eerst kijken naar een aantal belangrijke factoren die tweedetaalverwerving op een positieve manier kunnen beïnvloeden. Deze zijn niet altijd even vanzelfsprekend en zijn weinig gekend. Zo is er bijvoorbeeld de afhankelijkheidshypothese. Deze stelt dat er een afhankelijkheid bestaat tussen het niveau van de moedertaal en het niveau van de tweede taal. Wanneer het niveau van de moedertaal onvoldoende is, zal ook het niveau van de tweede taal dit zijn. Stellen dat de moedertaal weinig tot geen belang heeft in het verwerven van een tweede taal is dus niet juist. Integendeel, deze hypothese geeft de moedertaal net meer betekenis dan over het algemeen wordt gedacht. Daarnaast is ook motivatie en de attitude tegenover de te leren taal van groot belang. We spreken van twee soorten motivatie. Een eerste is de integratieve motivatie, die  een positieve invloed heeft op de tweedetaalverwerving. Kinderen met dit soort motivatie willen graag deelnemen aan de nieuwe cultuur, willen zich ermee identificeren en willen dus ook de taal leren. Daartegenover staat de instrumentele motivatie, die eerder een negatieve invloed heeft op de tweedetaalverwerving. De tweede taal wordt enkel geleerd in functie van het kunnen uitoefenen van bepaalde taken, zoals bijvoorbeeld naar school gaan. Onderzoek wees uit dat kinderen die zich sterk identificeren met de leeftijdsgenoten van de te leren taal het meest vooruitgang boekten. Maar niet alleen de motivatie van het kind is van tel. Ook de manier waarop het gezin tegenover de te leren taal en cultuur aankijkt heeft een invloed op de tweedetaalverwerving. Wanneer de schrik om de eigen taal te verliezen groter is dan de behoefte om de nieuwe taal te leren is de vaardigheid in de tweede taal eerder gering. Het gaat hier om de keuze tussen assimilatie of instandhouding van de eigen cultuur. betekent groeien op één vlak verlies op een ander? Is het óf het een óf het ander, of zijn beide mogelijk? 

Daarnaast heeft ook de manier waarop het tweedetaalonderwijs gegeven wordt een niet te onderschatten waarde. Ook hier onderscheiden we twee manieren waarop taal onderwezen kan worden: enerzijds via submersieprogramma’s en anderzijds via immersieprogramma’s. De manier waarop een taal onderwezen wordt hangt samen met een bepaalde attitude tegenover de taal. Zo mogen kinderen op onze scholen absoluut niet hun moedertaal spreken. Waarmee dus eigenlijk gezegd wordt dat die taal minderwaardig is aan de onze, ze wordt negatief gestigmatiseerd. Het verbod op de moedertaal komt voor in submersieprogramma’s. De leerlingen mogen enkel de te leren taal, het Nederlands spreken. Er wordt prioriteit gegeven aan de tweede taal omdat de moedertaal een lagere status heeft. De eigen taal wordt weggedrukt. Immersieprogramma’s zijn voor kinderen die reeds een meerderheidstaal spreken, een taal die gerespecteerd wordt. De tweede taal wordt geleidelijk geïntroduceerd, naast de eigen taal. De moedertaal blijft dus ook bestaan en wordt niet verboden. Onderzoek wees uit dat de vaardigheid in de tweede taal van kinderen uit submersieprogramma’s geringer is dan die van de kinderen uit immersieprogramma’s. De verklaring ligt in het feit dat de eerste taal van kinderen in immersieprogramma’s niet bedreigd wordt. Ze mag blijven bestaan naast de tweede taal.

Naast deze drie factoren, zijn ook leeftijd, intelligentie en de plaats waar de tweede taal aangeleerd wordt van belang. Kinderen leren sneller in een omgeving waar ze zich veilig en gerespecteerd voelen.

De vraag is echter of we kunnen spreken van een respectvolle houding als een school kinderen verbiedt hun eigen taal te spreken?

Scholen behandelen hun leerlingen niet op een respectvolle manier door de kinderen hun eigen taal te verbieden. Een school moet eerder het bestaan en gebruik van andere talen erkennen in plaats van het te verbieden. Scholen moeten aandacht hebben voor de verschillende talen en culturen die aanwezig zijn. Dit kan door meertalig personeel of meertalig lesmateriaal, zoals liedjes en gedichtjes. De eerste taal is immers belangrijk voor het niveau van de tweede taal. Daarom blijft het van belang de eerste taal te blijven spreken, in plaats van ze te verbieden. Ten tweede zouden basisscholen moeten investeren in apart tweedetaalonderwijs in plaats van het taalonderwijs te integreren binnen het gewoon onderwijs en dit reeds vanaf het kleuteronderwijs. Hoe vroeger men begint met een te leren taal, hoe hoger het eindniveau van die taal zal zijn.

Er mag kortom niet meer uitgegaan worden van de of-of strategie: of Nederlands leren of de moedertaal behouden. De en-en strategie moet de norm worden: zowel het Nederlands als de moedertaal moeten aangeleerd worden en moeten naast elkaar kunnen blijven bestaan. Niet alleen uit respect, het is een belangrijke positief beïnvloedende factor in het tweedetaalonderwijs!

Download scriptie (268.81 KB)
Universiteit of Hogeschool
Arteveldehogeschool Gent
Thesis jaar
2005