De strijd om het verleden

Raf
Schuljin

De strijd om het verleden

Het Koninklijk Museum voor  Midden-Afrika bevond zich aan het begin van de 21e eeuw op een kruisweg: wilde het blijven bestaan als een museum van een museum, een stukje verleden in het heden? Of wilde het een leider worden op vlak van museologische vernieuwing in de wereld van de etnografische musea? Ongeacht de beslissing, bleken de uitdagingen gigantisch. Hoe loodst men een museum de 21e eeuw binnen?

Het KMMA besliste aan het begin van deze eeuw dat het niet langer slechts een gekristalliseerde ideologie in een bevroren stuk tijd wenste te zijn. De gebouwen en de opstellingen waren verschrikkelijk verouderd (een werkelijke renovatie dateert uit 1958, dus nog voor de onafhankelijkheid van Congo!), waren saai en droegen de kenmerken van een ideologie die volgens velen niet meer thuishoort in de 21e eeuw. De antropoloog Jean Muteba Rahier wijdde een hele studie aan het museum zoals het te bezoeken was rond de eeuwwisseling en besliste dat: “De beelden van de permanente tentoonstelling van het KMMA zowel symptomen als oorzaken van racisme waren.” Het museum vertelde dan ook lange tijd het verhaal van een blanke, rationele, beschaafde burger als een kampioen onder alle volkeren; een moderne Prometheus. Personen van andere afkomsten kregen hierbij een passieve en vaak primitieve rol toebedeeld. Een dergelijk museum, als drager van kolonialistische denkbeelden en mythes kon onmogelijk haar sociale verantwoordelijkheden als maatschappelijke instelling opnemen.

Het Museum wilde niet enkel meer een artefact uit vervlogen tijden zijn, maar ook een plek waar aan het heden en aan de toekomst kan worden gebouwd; het wil de rol als contact zone tussen groepen van uiteenlopende historische, raciale, sociale, … afkomsten opnemen. Het wil een plek worden waar duurzame dialogen kunnen worden opgestart rond het verleden, het heden en de toekomst.

 Het KMMA is niet het enige etnografische museum dat een inhouds- en imagoverandering voor zichzelf wenst, het is daarentegen wel een zeer uitzonderlijk geval. In de lange geschiedenis van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika zien we het ontstaan van vele mythes en mentaliteiten die tot vandaag de dag de debatten over het koloniale verleden sturen en beïnvloeden. Het Museum kan zich in haar renovatieproces niet zomaar ontdoen van deze geschiedenis, maar moet het in de ogen kijken. De gebouwen zijn immers opgenomen in een lijst van beschermd erfgoed vanwege haar historische en artistieke waarde.

Wat doet een museum met duidelijk kolonialistische symboliek echter nog in een postkoloniale wereld? In de gesprekken voorafgaande aan het opstellen van het algemene strategische plan van de renovatie, werd er op zoek gegaan naar welke plaats het Museum voor Midden-Afrika in deze maatschappij zou moeten, willen en kunnen opnemen. Even lag de sluiting op tafel. Het argument dat hierbij voornamelijk werd aangehaald is dat een museum voor Midden-Afrika, met een kritische blik op het koloniale verleden en de eigen tentoonstellingswijze, niet kan huizen in het gebouw dat de aanzetter van het Belgische kolonialisme, Leopold II, zelf liet bouwen ter ere van zijn “koloniale project” en dat op de koop toe overal nog tekens en symbolen van zijn kolonialisme en megalomanie draagt. Bambi Ceuppens, antropologe aan het KMMA, merkt echter op dat er bij een ontmanteling van het koloniale paleis, het risico wordt gelopen dat de publieke herinnering aan ons koloniaal erfgoed eveneens ontmanteld wordt.

Het Museum koos daarom voor een hybride vorm. Het zou zowel radicaal vernieuwende museologische paradigma’s toepassen om een postkoloniale instelling te worden die een platform is voor interculturele dialoog, maar het zou eveneens dienst doen als een ‘museum van het museum’ die de koloniale mythes zelf in de vitrine plaatst, waar de koloniale mythes voordien dicteerden wat er in de vitrines werd geplaatst. Op deze manier wordt het museum zelf het tentoongestelde of het studieobject. Er zit een zekere historische rechtvaardigheid in verscholen.

De vraag moet echter gesteld worden: kan een instelling die zoveel historische bagage meezeult en van zichzelf geladen boodschappen uitdraagt, ooit een succesvolle contact zone zijn tussen groepen met uiteenlopende interpretaties van een controversieel verleden? De fysieke verschijning van het Museum betekent immers stagnatie in betekenis, terwijl een plek voor dialoog een uitgesproken dynamisme impliceert. De houding van het museum, in de eerste plaats ten opzichte van haar eigen tentoonstellingswijzen en ten tweede ten opzichte van zichzelf als drager van deze tentoonstellingswijzen moet actief genoeg zijn om de koloniale mythes te ontdoen van hun retorische krachten. Daarbij moet het Museum zich evenwel bewust zijn van het feit dat het KMMA het centrum blijkt te zijn van een supercluster aan herinneringen en lezingen van het verleden. Een actieve houding aannemen betekent dus een ongelooflijk delicate evenwichtsoefening, waarin het Belgische koloniale verleden centraal komt te staan.

In 2005 volgde een eerste oefening in het vertonen van het Belgisch-Congolese verleden met de tentoonstelling: “Het Geheugen van Congo; de koloniale tijd.” Het Museum legde in deze expositie een groot dynamisme aan de dag en toonde zich wel degelijk geëngageerd voor het vormen van een nieuw beeld van de Afrikaanse geschiedenis. Het durfde in eigen boezem te kijken en nam geen blad voor de mond; er was plaats voor aspecten van de geschiedenis die delen van het publiek mogelijk voor de borst kon stuiten. Het was echter in haar apolitieke, wetenschappelijke houding dat ze een groot deel van haar publiek teleurstelde. De illusie dat een museum de waarheid brengt, werd niet doorprikt. Op deze manier snoerde het veel personen en groepen met afwijkende historische interpretaties de mond, hun verhalen afdoende als “mooie verhaaltjes” en schoot het te kort als contact zone.

Het museum is daarentegen geen eiland of echokamer. Zowel externe als interne kritieken worden op de  voet gevolgd  en de talloze vergaderingen, brainstormsessies en ronde tafelgesprekken die de museologen en museumofficials bijwoonden sinds “het Geheugen van Congo” tonen aan dat de renovatie een dynamisch proces is en zeker niet is ontstaan uit een idée fixe.   Ik wens dan ook niets te voorspellen over de toekomstige permanente tentoonstelling, die ongetwijfeld zal verrassen. Meer nog, ik wacht vol ongeduld tot het museum de deuren weer opent.

 

Download scriptie (1.45 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Professor Doctor Berber Bevernage
Thema('s)