Onder de bomen van het Sint-Annabos

Freya
Michiels

Het urbane bos van Antwerpen, het Sint-Annabos, heeft recentelijk veel aandacht verworven aangezien het gedeeltelijk gaat verdwijnen in 2017 voor de werf van de Oosterweelverbinding. Het publiek kwam daartegen in opstand en dat heeft geloond. Op 27 september 2016 werd bekend gemaakt dat van de oorspronkelijk geplande kap van 71 hectare bos er uiteindelijk slechts 14 hectare zullen verdwijnen. Beheermaatschappij Antwerpen mobiel wil nu het Noordelijke Insteekdok gebruiken als alternatief voor het Sint-Annabos voor de tijdelijke opslag van grond uit de Schelde bij de aanleg van de Scheldetunnel.

Het verzet tegen de kap van het Sint-Annabos heeft te maken met de enorme maatschappelijke waarde ervan. Ademloos, Natuurpunt Antwerpen Noord en Bond beter leefmilieu schatten zelfs dat de maatschappelijke waarde van het bos 166,8 miljoen euro bedraagt en dat het voor een meerwaarde van 42 miljoen euro per jaar zorgt. Daarbij baseerden ze zich onder andere op de luchtzuiverende werking van het bos, zijn milderende impact op de klimaatverandering en de recreatiemogelijkheden die het biedt aan de ruim half miljoen inwoners van de stad Antwerpen. Verder vormt het bos ook een belangrijke buffer voor geluidsoverlast en fijn stof tussen de Antwerpse ring, de industrie en de woonkernen.

Om de impact van de tijdelijke ontbossing te begrijpen, zijn er inspanningen gaande om de huidige toestand van het Sint-Annabos te documenteren. De focus van de masterproef lag bij de onderbegroeiing en de bodem, en hoe die geëvolueerd zijn over de laatste 37 jaar. In 1977 – ’78 werd het bos namelijk voor de eerste keer geïnventariseerd voor de thesis van Erik Van Boghout (projectcoördinator bij de Vlaamse overheid Agentschap voor Natuur en Bos). Die inventaris werd herhaald en uitgebreid zodat we het functioneren van de bodem onder het bos en zijn relatie tot de biodiversiteit, kunnen begrijpen.

Er werden bodemstalen genomen op een diepte van 0-15 cm, 15-30 cm en 30-50 cm in 46 afgebakende proefvlakken. Die stalen onderzochten we op gebied van zuurtegraad, kalkgehalte (calciumcarbonaat) en gehalte organisch materiaal. Daaruit bleek dat de bosbodem (die afkomstig is van baggerspecie uit de Schelde) in het calciumcarbonaat-bufferbereik zit. Bijgevolg is de bodem gebufferd tegen verzuring en heeft het een stabiele structuur. Het hoge kalkgehalte zorgt tevens voor een actief en divers bodemleven. Daarnaast was er ook sprake van afbraak van organisch materiaal in de onderste bodemlaag. De nieuwe aanmaak van humus via de verhoogde input van bosstrooisel compenseert die afbraak echter in de bovenste bodemlaag.

Verder hebben we ook de bedekkingsgraad van de aanwezig planten geschat en maten we het volume dood hout en boomdiameters. We delen de proefvlakken in op basis van het grondvlak die elke boomsoort inneemt. Canadapopulier (Populus x canadensis Moench) was de hoofdboomsoort in 29 proefvlakken aangezien het bos daarmee oorspronkelijk aangeplant was. Aan de hand van de Ellenbergwaarden karakteriseerden we de vegetatie. Een hogere lichttransmissie door de boomlaag zorgde voor een dichtere en meer diverse ondergroei. Uit ons onderzoek blijkt dat Grote brandnetel (Urtica dioica L.), Hondsdraf (Glechoma hederacea L.), en Gewone vlier (Sambucus nigra L.) de grootste bedekking hadden.

We besluiten dat het Sint-Annabos op het vlak van hogere planten een relatief soortenarm bos van het brandneteltype is die een goede bodemkwaliteit heeft. Mede door het rijke populierenstrooisel, zal de bosbodem nog voor geruime tijd tegen verzuring gebufferd zijn. Er is nog evolutie mogelijk. We zien namelijk een lichte ontwikkeling naar het braam-brandneteltype, dat veel soortenrijker is. Ook de verdere evolutie naar een elzen-essenbos is mogelijk. De grootste factor die meespeelt in de kwaliteit van het bos is de bosleeftijd. Om het Sint-Annabos toch sneller te laten evolueren naar een divers, structuurrijk en waardevol bos, is de belangrijkste beheermaatregel de instandhouding van de onderetage. Doordat er minder licht invalt op de bodem zullen lichtminnende ruigtekruiden (zoals Grote brandnetel (U. dioica) en Braam (Rubus spp.)) plaatsmaken voor bosplanten. De afwezigheid van bossoorten in de wijde omgeving bemoeilijken dat proces echter. Een introductie van een aantal inheemse bossoorten van kruid- en struiklaag valt daarom te overwegen.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Bart Muys