Het strafbaar stellen van verheerlijken van terrorisme: werkelijk een goed idee?

Evelien
Kapteijn den Bouwmeester

In België was het één van de publieke standpunten van de N-VA die de voorbije zomer veel aandacht kregen. Er moest een strafbepaling komen voor het sympathiseren met en het verheerlijken van terrorisme. Het idee van de uitbreiding van speech-based terrorist offences – m.a.w. het fenomeen van het strafbaar stellen van publieke uitspraken en meningsuitingen als terroristische misdrijven – is niet zeldzaam. Meerdere nationale overheden hebben de redenering dat het misdrijf van aanzetten tot terrorisme niet ver genoeg reikt om terrorisme “met de wortels uit te rukken”. Er zijn echter vele redenen om aan deze claim te twijfelen.

Overheden klagen vaak dat ze in deze materie tussen twee vuren staan, namelijk de bestrijding van terrorisme en het respecteren van het recht op vrije meningsuiting. Het is echter niet een kwestie van het een of het ander. Iedere (gangbare) rechtsregel die gewijd is aan het recht op vrije meningsuiting erkent dat dit recht beperkt mag worden, indien er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Hierbij moet ten eerste benadrukt worden dat antiterrorisme wetgeving bijzonder verregaand is. Dit is niet alleen op vlak van de bestraffing. Een overheid is bijvoorbeeld ook geneigd om in terrorisme zaken onderzoeksmaatregelen voor te schrijven met minimale beperkingen, zoals huiszoekingen en het afluisteren van communicatie. Verder kan je ook denken aan preventieve maatregelen van een hoger kaliber, zoals het blokkeren van websites en het verbieden van bijeenkomsten. Het is enkel gerechtvaardigd om zulke maatregelen te koppelen aan zeer ernstige misdrijven.

Hier kan men voor zorgen door de “testen” onder de vrijheid van meningsuiting te volgen. Een eerste essentiële test is de legaliteitsvoorwaarde. Dit betekent dat een speech-based terrorist offence moet beschreven zijn in duidelijke bewoordingen. Indien burgers niet op een redelijke manier kunnen inschatten welke meningsuitingen strafbaar zijn, bestaat er een gevaarlijke situatie voor de samenleving. Mensen zullen, uit schrik voor eventuele gevolgen, te hevig belemmerd worden in hun vrijheid van meningsuiting. Indien het misdrijf in precieze bewoordingen wordt uitgedrukt, is er nog de voorwaarde van noodzaak/ proportionaliteit. Deze voorwaarde verlangt dat het redelijk is om de omschreven meningsuiting aan te pakken met de antiterrorismemaatregel. Antiterrorismemaatregelen zijn zo verregaand omwille van het doel om geweld van zeer ernstige aard te voorkomen. Bijgevolg is het enkel gerechtvaardigd om meningsuitingen te bestraffen die een sterke band hebben met zulk geweld.

Het strafbaar stellen van het verheerlijken van en het sympathiseren met terrorisme, faalt onder beide voorwaarden. Immers zal men zich de vraag stellen of de publicatie die een verband maakt tussen de westerse interventies in het Midden-Oosten en het ontstaan van terroristische groeperingen, ook strafbaar zal zijn. Hetzelfde zal gebeuren met journalistiek die genuanceerd schrijft over de karakteristieken en de drijfveren van zulke groepen.

Om de besproken voorwaarden te respecteren, moet een speech-based terrorist offence verlangen dat er een opzet is bij de spreker om terroristisch geweld te veroorzaken en dat de uitspraak de kans verhoogt dat zulk geweld plaatsvindt. Deze conclusie wijst erop dat men de lat best niet lager legt dan het aanzetten tot terrorisme. Landen die toch onder deze lat duiken, zullen voldoende voorbeelden kennen waarin de antiterrorismewetgeving haar doel voorbij schiet. In het Verenigd Koninkrijk werd onderzoeksjournalistiek in het kader van de Snowden affaire, dat serieuze wetsovertredingen door de overheid ontmaskerde, gekoppeld aan het begrip van terrorisme. In Frankrijk wordt een veroordeling van apologie du terrorisme uitgesproken op basis van het beledigende karakter van de meningsuiting. In Ethiopië wordt iedere vorm van kritiek op de overheid, zelfs indien deze louter vreedzaam is, veroordeeld als een terroristisch misdrijf.

Verder moet er ook getwijfeld worden of misdrijven zonder deze elementen nut hebben in de strijd tegen terrorisme. Er is een realistisch risico dat de echt gevaarlijke meningsuitingen ondergronds worden gedreven, waar ze moeilijk zijn om te controleren en waar ze met weinig tot geen tegenspraak worden geconfronteerd. Het uitbouwen van een counternarrative framework, namelijk de verspreiding van materiaal dat extremistische opvattingen tegenspreekt, werkt veel beter bij het uitrukken van terrorisme met de wortels. Een bijzonder krachtig voorbeeld hiervan is het werk van het International Center for the Study of Violent Extremism, dat korte statements en filmpjes verspreidt van interviews met IS-deserteurs. Zij verspreiden dit in chatrooms en onder hashtags van IS. Op het eerste zicht lijkt dit materiaal propaganda te zijn, waardoor de kans vergoot wordt dat sympathisanten van ISIS ermee geconfronteerd worden.

Om een (helaas beperkt) beeld te geven van de kracht van dit materiaal, is het passend om dit artikel af te sluiten met een statement van een vijftienjarige IS-deserteur. Hij richt het volgende tot alle jonge mensen in de wereld: “Ik zou hen vertellen om zich niet aan te sluiten bij dit regime, zij [IS] zijn geen moslims. Zij zijn de ongelovigen. Ze doden onschuldigen. Ze zijn niet daar voor de jihad. Zij zijn alleen daar voor geld. Diegene die zich bij hen aansluiten kunnen er niet gemakkelijk terug uitstappen. Ze spelen zichzelf voor als moslims, maar ze leren studenten  [jonge kinderen] hoe ze ontploffingen moeten uitvoeren en ze zeggen dat je dan naar het Paradijs zal gaan. Dit zijn allemaal leugens”.

Download scriptie (1.22 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. Dr. Koen Lemmens & Prof. Dr. Jan Wouters