Corporate governance: een kwestie van zelfregulering per Lid-Staat?

Dennis
Lievens

 

Corporate Governance: een kwestie van zelfregulering per Lid-Staat?
 
Golden Parachutes, Silver Handshakes en fabelachtige oprotpremies voor laag presterende topmanagers waren eind vorig jaar niet uit het nieuws weg te slaan. De kranten stonden destijds vol kritiek op het loonbeleid dat sommige – zo niet alle - van ‘onze’ topbanken hanteerden om hun topmanagers te bedanken voor hun ‘inzet’ of om hen aan de deur te zetten. Ontslagvergoedingen zoals de 4 miljoen € voor Gilbert Mittler en de 5 miljoen € voor Herman Verwilst - na kritiek van oud-Premier Leterme nog € 800,000 – spreken voor velen nog steeds tot de verbeelding. Vanuit een louter economisch perspectief werden deze praktijken als flagrante aanfluitingen beschouwd op het pay for performance-principe dat allerlei nationale, maar ook Europese instanties zoals de Europese Commissie reeds lange tijd proclameerden. De vraag stelt zich of dezelfde feiten –strikt gescheiden van hun economische achtergrond – ook vanuit een juridisch kader als laakbaar of onrechtmatig te beschouwen vallen. M.a.w. kan een aandeelhouder van een beursgenoteerde onderneming beslissingen treffen over de kwantiteit van de te geven bestuurdersvergoedingen en kan hij ook na dergelijke beslissing diezelfde bestuurdersvergoedingen aanvechten gebruikmakend van het argument dat de beloning disproportioneel of overdreven was?
De stand van de huidige regelgeving wijst duidelijk op een negatief antwoord wegens het gebrek aan wettelijke restricties op de grootte van lonen, bonussen en vertrekpremies voor topmanagers. Aandeelhouders en de vennootschappen waarvan zij eigenaar zijn, moeten het stellen met Belgische en Europese aanbevelingen (ook wel Corporate Governance Codes genoemd) die regels bevatten om bestuurders vriendelijk te verzoeken hun eigen lonen tot het fatsoenlijke te beperken. Een groot probleem van dergelijke louter uitnodigende regels is dat zij juridisch gezien volledig onafdwingbaar zijn door aandeelhouders en dus in praktijk vaak nutteloos blijken om de vergoedingen van bestuurders aan banden te leggen. Ter vergelijking: je lerares heeft gevraagd dat je een bepaalde tekst voor de volgende les voorbereidt in uitvoering van de eindtermen van je studierichting, maar niets of niemand kan je ook daadwerkelijk verplichten dit te doen. Alles hangt m.a.w. af van je eigenzelfdiscipline; en wie verkiest er nu 3 uren lang te lezen of € 30,000 te verdienen indien hij of zij ook rustig TV kan kijken of 3 miljoen € kan verdienen?
In het verleden hebben sommige bestuurders, waaronder Fortis, Bekendmakingen uitgevaardigd aan hun aandeelhouders waarin ze expliciet vermeldden dat ze bepaalde rechten zouden verlenen aan diezelfde aandeelhouders om bestuurlijke wanpraktijken in de kiem te smoren. Dergelijke zogenaamde Corporate Governance Statements kunnen bijvoorbeeld bepalen dat aandeelhouders gerechtigd zijn te oordelen over de grootte van de vergoedingen van bestuurders of nog dat de vergoedingen sowieso beperkt zullen blijven tot een bepaald maximum bedrag. Eens de bestuurders van een beursgenoteerde vennootschap de vrijwillige stap hebben genomen dergelijke beloftes te maken aan hun aandeelhouders, dan worden zij ook verondersteld deze na te komen. Nogmaals ter vergelijking: indien je zelf aan je lerares hebt voorgesteld een bepaalde tekst voor te bereiden tegen de volgende les en diezelfde lerares er je de volgende ochtend over ondervraagt, dan staat niets in haar weg om je slechte resultaten te geven in het geval je geen enkele voorbereiding getroffen hebt. M.a.w. een Corporate Governance Statement dat de lonen van topmanagers beperkt, wordt juridisch afdwingbaar indien de bestuurders hun beloftes vrijwillig met hun aandeelhouders communiceren. Zo beloofde het bestuur van Fortis vorig jaar dat de aandeelhouders het recht zouden hebben om over de verkoop van haar eigendom te beslissen, iets wat midden februari 2009 op een uiterst tumultueuze aandeelhoudersvergadering en na een lange gerechtelijke procedure ook geschiedde.
Volgens een Europese Richtlijn van 2006 zijn bestuurders van beursgenoteerde bedrijven zelfs juridisch verplicht dergelijke Corporate Governance Statements jaarlijks bekend te maken en dienen ze daarin expliciet te vermelden dat de vennootschap en haar bestuurders één bepaalde nationale Corporate Governance code, met daarin verweven de talloze beloningsaanbevelingen, zullen naleven. Jammer genoeg, is deze Richtlijn nog niet omgezet in Belgische wetgeving en kan ze dus nog geen enkel juridisch bindend effect ressorteren. Bovendien laat de inhoud van deze Codes de ondernemingen zelfs toe om de aanbevelingen in het geheel niet na te komen. In plaats daarvan, wordt het als volledig rechtmatig geschouwd dat bestuurders eenvoudigweg verklaringen afleggen aan hun aandeelhouders waarin ze verduidelijken waarom ze de precieze aanbevelingen niet wensen na te leven. Het spreekt voor zich dat dergelijke methode de Richtlijn en haar daaropvolgende nationale omzettingsmaatregelen van elk juridisch bindend karakter ontneemt en geheel omzeilt.
Het gebrek aan krachtdadigheid in de hierboven vernoemde maatregel en talloze andere Europese niet-bindende Aanbevelingen tonen aan dat de Europese Unie haar motivatie verloren heeft om verscheidene nationale regelingen omtrent de bestrijding van Corporate Governance deelproblemen te harmoniseren over geheel Europa. Dergelijke kwesties hebben vaak te maken met het vinden van een oplossing om (kleinere) aandeelhouders te beschermen tegen de hebzucht van grotere aandeelhouders of bestuurders die misbruik wensen te maken van de constructies binnenin de vennootschap om er persoonlijk profijt uit te halen. Het betreft vaak complexe en structurele kwesties zoals de noodzaak van regels omtrent de verplichte aanwezigheid van personen in de raad van bestuur die geen enkele band vertonen met andere bestuurders binnen dezelfde raad van bestuur, of de hoogdringendheid van het activeren van kleinere institutionele aandeelhouders zoals investeringsfondsen, banken en verzekeraars om het bestuur actief te controleren door hen en hun achterliggende investeerders meer inspraak te geven.
Door bestuurders de verplichting op te leggen slechts te verwijzen naar nationaal na te leven Corporate Governance codes, heeft de Europese Unie gekozen voor een coördinatiestrategie van de divergerende nationale Corporate Governance maatregelen en stoot het voor het overige onverbiddelijk op de Lid-Statelijke grenzen van onenigheid indien het een kleine stap durft zetten richting de utopie van een volledige harmonisatie van een minderheidsaandeelhouderbescherming in Europa.
De Belgische regering lijkt strenger op te treden tegen de exorbitante toplonen van bankiers en beoogt een wet te lanceren die opzegvergoedingen zouden beperken tot 12 maanden vast loon, tenzij een aandeelhoudersvergadering hierover anders beslist. Veel topmanagers zullen dan ook met wanhoop en nieuwsgierigheid uitkijken naar de intenties van de wetgever de komende weken.

Download scriptie (1.91 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2009