Vergelijkende studie Carlo Emilio Gadda en Hugo Claus: een introductie. De vervorming in de metafysica, literatuuropvatting en politieke beeldvorming in La cognizione del dolore, Quer pasticciaccio brutto de via Merulana en Het verdriet van België

Inge
Poelemans

 The writer’s speech

“Dad, what’s he saying?”
“I don’t know, but he seems to be saying it rather well.”

Dat fluisteren King George VI en zijn dochter elkaar toe als ze een toespraak van Hitler bekijken in de film The king’s speech (2010). Ook al laat Georges zich in zijn antwoord in de eerste plaats leiden door een lichte afgunst voor het redenaarstalent van de Führer, dat fel afsteekt tegen zijn eigen stottergebrek, toch raakt hij ermee aan de kern van het succes van Hitlers nationaal-socialistisch regime. Het feit namelijk dat zelfs iemand die het Duits niet machtig is, bij het horen van Hitlers toespraak niet onbewogen blijft voor de kracht waarmee Hitler zijn betoog neerzet, geeft aan dat in die redevoering wat gezegd wordt, minder belangrijk is dan hoe het gezegd wordt. Verschillende studies hebben het discursieve karakter van regimes als het Duits nazisme en het Italiaans fascisme in kaart trachten te brengen. Dat wil zeggen dat deze regimes in hun toespraken en propaganda een gedachtegoed trachtten te verspreiden door op een uitgekookte manier beelden en metaforen te combineren, te structureren en te herhalen. De regel gold dat iets gerechtigd was als het maar vaak genoeg gezegd werd. Ook de Vlaamse schrijver Hugo Claus (1929-2008) en de Italiaan Carlo Emilio Gadda (1893-1973) brachten deze eigenschap van bepaalde politieke systemen aan het licht. Zij leunen bij elkaar aan in de bijzonder intelligente, maar ook complexe manier waarop zij het Vlaams-nationalisme enerzijds en Mussolini’s fascisme anderzijds onder vuur namen. Dat maakt een vergelijkende studie van enkele werken van beide heren zo boeiend.

Overigens bestaat er zowel voor het Clausonderzoek als voor de Gadda-studie een dringende behoefte om de werken van de schrijvers te onderwerpen aan een politieke lezing. Lang beschouwden literatuurwetenschappers een politieke lectuur van het werk van Claus overbodig, simpelweg omdat men ervan uitging dat Claus voor zijn lezers geen politieke boodschap in petto had. Claus werd té geniaal bevonden om zich met politiek bezig te houden. Hij werd vooral gewaardeerd voor zijn ingenieuze strikt literaire talenten. Ook Gadda’s politieke antifascistische boodschap werd tot nu toe nog niet ter harte genomen. De Milanese schrijver schreef, zoals erg veel intellectuelen in die tijd, tijdens Mussolini’s bewind propagandistische teksten die het ideeëngoed van deze laatste ondersteunden. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zette hij zich echter fel af tegen het in elkaar gestuikte fascisme. Toch hebben vele literatuurcritici twijfels bij de literaire oorvijg die Gadda het fascisme in deze werken toebedeelt. Ten eerste vraagt men zich af hoe authentiek en oprecht Gadda’s afkeer van het fascisme was. Surfte hij niet mee op een algemene trend van massale beschimping van de fascistische gruwel en ellende na de val van het regime? Maar vooral is men ervan overtuigd dat Gadda in zijn antifascistisch betoog het toch niet kan laten hier en daar nog fascistische of toch op zijn minst conservatieve opvattingen te laten oprispen.
Deze ideeën zouden met een politieke lezing van de werken van Gadda en Claus, kunnen ontkracht worden.

Bij die politieke lezing, is het ook interessant de literaire en filosofische opvattingen van Claus en Gadda in acht te nemen. Er zijn om te beginnen grote gelijkenissen tussen de manier waarop beide auteurs dachten over de werkelijkheid en de manier waarop de werkelijkheid weergegeven kan worden in de literatuur. Zo geloven ze dat wie de werkelijkheid tracht te kennen, automatisch ook die werkelijkheid vervormt. De mens kan zichzelf, zijn eigen beperkingen en gevoelens niet uitschakelen in zijn opvattingen over de werkelijkheid. Om dezelfde reden is het ook volstrekt onmogelijk om een transparante weergave van de werkelijkheid te verkrijgen in de literatuur; de schrijver staat als persoon steeds in de weg om de werkelijkheid neutraal op papier te krijgen. Op die manier is literatuur op haar beurt een vervorming van iets dat in de werkelijkheid plaatsvond.

Toch belet de theorie van de onvermijdelijke vervorming van de werkelijkheid de schrijvers niet om nog een doelgerichte uitspraak te doen op een gemeenschappelijk gedeelde werkelijkheid. Integendeel, ze gebruiken hun theorie van de vervorming net om aan die uitspraken literair gestalte te geven. Zo smokkelen Claus en Gadda elementen uit het discours van het Vlaams-nationalisme en het Italiaans fascisme binnen in hun eigen discours om hen vervolgens te vervormen. Anders dan hun tijdgenoten gaan ze geen ideologisch gevecht aan met die politieke regimes, maar speelt hun kritiek op een heel ander niveau, namelijk dat van de taal. Claus en Gadda starten vanuit de fascistische beelden zelf, introduceren ze in hun werk en laten zo beetje bij beetje inconsistenties in het hanteren van die beelden sluipen, zodat er op het einde van de roman niets meer van die beelden overblijft. Zo brengt Claus in Het verdriet van België ernstige schade toe aan het ideaalbeeld van de sterke vaderfiguur, die in het Vlaams-nationalisme als metafoor gold voor een sterke Vlaamse staat. Staf, de vader van hoofdpersonage Louis Seynaeve wordt bijvoorbeeld door zijn vrouw bedrogen en treedt bij dit bedrog erg zwak op. Gadda laat dan weer zien hoe het Italiaans-fascistische ideaalbeeld van de vrouw vol tegenstrijdigheden zit. Nu eens verlangt men van de vrouw dat ze zich volledig ten dienste stelt van haar man en hem in zijn sterkte en virilisme bevestigt door zich helemaal weg te cijferen en aan hem te gehoorzamen. Dan weer wil men dat ze zelf optreedt als een sterke figuur, als voorbeeld voor haar zonen die moeten opgroeien tot dappere krijgers voor het vaderland.

Ook in een hedendaagse context kan een discursieve analyse van politieke regimes en hun weerklank in de maatschappij erg relevant zijn. In het discours rond de figuur van Silvio Berlusconi is het beeld van de vader erg belangrijk. Hij wordt opgevoerd als een soort ‘papà Berlusconi’, die een zorgzame vader is voor zijn Italiaanse kinderen. Anderzijds krijgt zijn vaderlijke status dan weer een erg frappante invulling als je zijn houding ten opzichte van jonge meisjes in acht neemt. Zijn losse omgang met vrouwen staat in schril contrast met de standvastige houding die il Duce aannam ten opzichte van vrouwen. Ook deze laatste was een duchtig verleider, maar deed dat met een stuk minder frivoliteit en vooral veel minder humor. In Vlaanderen staat dan weer een politieke figuur in het brandpunt van de actualiteit, die op zijn beurt door heel wat opiniemakers ervan beschuldigd wordt slechts met retorische kwaliteiten en een handige omgang met taal 33 % van de Vlaamse kiezers achter zich te scharen. Zo zou men kunnen nagaan of deze kritiek op Bart De Wever via soortgelijke procedés verloopt als we bij Claus en Gadda terugvinden.

De ideologische leegte die het besef van het discursieve karakter van politieke regimes heeft geslagen, zou een uitdaging moeten betekenen om die regimes op een andere manier te gaan beschouwen en te analyseren. Een eerste aanzet daartoe wordt al gegeven in The king’s speech door Lionel, de spraakcoach van de stotterende koning. Dat doet hij als deze laatste antwoordt op de vraag hoe hij zich voelt vlak voor hij aan een politieke rede moet beginnen:

“Full of hot air.”
“Isn't that what public speaking is all about?”

 

Download scriptie (1.83 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2011