Installatiekunst binnen het dispositief van de prototypische museumruimte

Eleen
Deprez

Kunst als belichaamde ervaring
Installatiekunst binnen een verlijfelijkte pragmatische esthetica

 

In een van de grote schuren op de Douviehoeve lag, tijdens het 28ste internationale kunstenfestival Poëziezomer in Watou, een groot Italiaans gevechtsvliegtuig op zijn dak. Het imposante krachtige gevaarte leek hulpeloos: een bontgekleurde kever op zijn rug, een logge omgeslagen schildpad met de poten spartelend in de lucht. Dit werk van Paola Pivi is meer dan een – waauw! – vliegtuig, de handeling van de kunstenares symboliseert een pacifistisch verzet. Een refuseren, neen-zeggen: dienst weigeren. Het zal niet meer uitvliegen, het weigert de oorlog, het deserteert in het midden van de strijd. Installatiekunst, zoals dit werk van Paola Pivi, is een kunstvorm die zich niet gemakkelijk laat afbakenen: het gebruikt diverse media, overspant verschillende decennia en kent een breed maar vooral eclectisch theoretisch kader. Het is mijn these dat installatiekunst vanuit de ervaring van het werk begrepen moet worden en dus niet als een statisch object met een conceptuele betekenis. Ondermeer de Amerikaanse pragmatisten John Dewey en Richard Shusterman en continentale fenomenologen als Maurice Merleau-Ponty, Martin Heidegger en Hans-Georg Gadamer begeleiden me. Dit eclecticisme is geen symptoom van besluiteloosheid, onkunde of laksheid. In dit pluralisme worden hun verschillen niet aan de kant geschoven of genegeerd maar zorgen ze net voor een gediversifieerde beschouwing van het onderwerp. 

 

Dewey herschrijft de definitie van het kunstwerk op een radicale manier: “[…] the actual work of art is what the product does with and in experience”[1]. De opvatting dat het kunstwerk louter een object, een ding zou zijn wordt ook door Martin Heidegger bevraagd. Hoewel het ding-achtige onomstotelijk deel uit van het kunstwerk, is het fout om gehele kunstwerk daartoe te reduceren. Er is nog iets anders. Het kunstwerk is meer dan zijn materiële aanwezigheid, maar omdat het kunstwerk zich als ding laat behandelen, wordt het vaak herleid en beteugeld tot die invulling. Beide filosofen gaan er van uit dat het kunstwerk een evenement, een gebeuren is. Het fysieke object is de conditie van deze gebeurtenis, het maakt het echte kunstwerk mogelijk. Dewey maakt een onderscheid tussen het materiële object en de ervaring daarvan. Het effectieve kunstwerk is datgene wat het kunstwerk teweegbrengt. Volgens Gadamer overstijgt kunst de persoonlijke vermogens, het is een spel: tussen kunstenaar en kunstwerk, tussen kunstwerk en kunstenaar en tussen toeschouwer en kunstwerk. Het kunstwerk bestaat niet buiten het spel: buiten de activiteit van spelers en toeschouwers is er geen esthetische ervaring. De identiteit van het kunstwerk is datgene wat in de ervaring, de belevenis van het kunstwerk, tot stand gebracht wordt. Deze ideeën kunnen we toepassen in onze omschrijving van installatiekunst: niet de materie maar de ervaring van het werk is primair. In het voltooide kunstwerk ontstaat een verhouding, tussen toeschouwer en kunstwerk, die door de kunstenaar in het leven geroepen wordt. Drie actoren: de kunstenaar, de toeschouwer en het kunstwerk, spelen in de belevenis een spel dat dynamisch en singulier is. Vanuit de eigen ervaring krijgt een werk betekenis. In de ervaring van het kunstwerk bestaat een wederkerige relatie tussen het kunstwerk en de omgeving. De ervaring wordt niet enkel gevormd door de waarneming van het kunstwerk maar ook door de omgeving waar het zich bevindt. Volgens Merleau-Ponty komt de ervaring niet voor uit louter individueel handelen, maar wordt het steeds geconstrueerd uit en in een omgeving. Deze omgeving is niet statisch. Het kunstwerk en onze perceptie ervan ontwikkelen zich in een wederkerig spel: tussen omgeving, kunstwerk en subject. Vanuit de belichaamde esthetica van Merleau-Ponty tracht ik de ervaring als een symbiose te omschrijven. Binnen het spanningsveld van drie betekenaars — kunstwerk, toeschouwer en ruimte — wordt een belichaamde ervaring geconstrueerd. Visuele ervaring bevat zowel het besef van wat hier en nu gezien wordt, als het besef of verwachting van wat in de onmiddellijke nabijheid, het perceptuele veld, ligt. De esthetiek, in de ruime betekenis van het woord – theorie van de waarneming –, van Merleau-Ponty is verlijfelijkt. Het onderscheid tussen natuur en mens is niet strikt te maken. De wereld is verstrengeld met hetgeen erin verschijnt. Het kunstwerk krijgt op die manier betekenis in de omgeving waar het staat, wederkerig wordt die betekenis gevormd door de omgeving en door de toeschouwer. De toeschouwer kijkt dus niet op een afstandelijke manier naar een object. Perceptie, iets waarnemen, is niet louter een afstandelijk kijken, maar een integraal onderdeel van een lichamelijk bewustzijn dat zich volledig vermengt met het bewustzijn. De kern van installatiekunst is dus niet enkel de lichamelijke ervaring van de toeschouwer zelf, maar de betekenis van zijn ervaring. 

 

Het ervaren van een kunstwerk staat op die manier dicht bij wat Heidegger in-de-wereld-zijn noemt. De werkelijkheid bevindt zich niet buiten ons, net zomin als wij ons in de werkelijkheid bevinden. Deze relatie veronderstelt immers twee afzonderlijke entiteiten, twee gescheiden domeinen: wij en omgeving, subject en object. Onze omgang met de wereld kan niet omschreven worden als een bestaan in een wereld, zoals water in een glas zit. Het water kan in dit geval uit het glas gegoten worden, terwijl de mens niet los van zijn omgeving gezien kan worden. Deze metafoor gebruikt Heidegger om het In-der-Welt-sein te duiden. Wij zijn verweven met onze omgeving. Vanuit dit belichaamd in-de-wereld-zijn kunnen we installatiekunst benaderen, omschrijven en betekenis verlenen. Een installatie krijgt betekenis in de perceptie, deze is niet alleen visueel maar gebeurt met en door het gehele lichaam. De bezoeker cirkelt rond het vliegtuig van Pivi, hieruit ontstaat betekenis; het lichaam verhoudt zich op een bepaalde manier tegenover het oorlogstuig. Wanneer de toeschouwer nadert verliest het oorlogstuig de brute kracht die het aanvankelijk uitstraalde: het vliegtuig zal niet meer uitvliegen, het weigert de oorlog, het deserteert in het midden van de strijd. Het werk verkrijgt zijn betekenis uit deze ervaring: een pacifistisch verzet, een oorlogsweigering. Het kunstwerk wordt niet langer gekenmerkt door de kwaliteiten die het intrinsiek bezit, maar het verwerft zijn betekenis aan de hand van een subjectieve beleving.

 

 

1 Dewey, J. (2005). Art as Experience. New York: Perigee Books.

Download scriptie (4.58 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2012