Inclusief jeugdwerk krijgt vorm. Het belang en de impact van vorming als succesfactor voor inclusie in de jeugdbeweging.

Shana
Van Cauwenberghe

Jeugdbewegingen te weinig voorbereid op diversiteit.

Diversiteit, toegankelijkheid, inclusie… Men kan tegenwoordig niet meer aan jeugdwerk doen zonder op deze begrippen te stuiten. Stuiten en verstuiken? Recente studies wezen uit dat jeugdwerkers nog altijd worstelen met het effectief ‘openstellen van hun deur voor allen’. De intentie is er, maar de vraag ‘hoe moet dat dan?’ blijft al te vaak onbeantwoord. Van Cauwenberghe  ging met haar onderzoek de uitdaging aan en vond een antwoord in de kadervorming.

Inclusie versus integratie

‘Een toegankelijker jeugdwerk voor allen’, dat is waar minister Smet onder andere in wil investeren. Aan deze beleidsdoelstelling wordt steeds meer beantwoord. Zo lijkt het toch. Recent grootschalig jeugdbewegingsonderzoek in Vlaanderen toont aan dat maar liefst 84 procent van de jeugdbewegingen beweert actief alle jongeren te bereiken ongeacht afkomst, beperkingen of mogelijkheden. Drempelverlagende initiatieven worden ondernomen zoals aanpassing van de lokalen, het lidgeld reduceren, naambekendheid vergroten bij nieuwe doelgroepen, etc.

Maar dat is niet genoeg. Naast dit letterlijk openstellen van de deuren, dient ook de psychische toegankelijkheid gewaarborgd te worden; kinderen moeten zich écht welkom voelen. Minister Smet benadrukt in zijn beleidsnota dat het jeugdwerk ontplooiingskansen wil bieden. Van Cauwenberghe pikt hierop in: “Om tot ware ontplooiingskansen te komen, wordt het principe van inclusie verkozen boven dat van integratie. Terwijl het laatste staat voor ‘mee mogen doen’, focust inclusie op ‘er écht bij horen’. Vanuit de vanzelfsprekendheid dat élk kind het recht heeft om mee te spelen en zich uit te leven in de lokale jeugdbeweging, als het daarvoor kiest”.

Samen spelen, kinderspel?

In de praktijk gaat het echter vooral om integratie. Is écht samen spelen dan zo moeilijk? In haar studie die focust op kinderen met een beperking, verklaart Van Cauwenberghe: “De vaststelling is dat leiders in het reguliere jeugdwerk, die inclusief wensen te werken, te weinig voorbereid zijn op kinderen met een beperking. Er heersen tal van misverstanden, zoals ‘kinderen in een rolstoel zijn breekbaar’ of ‘kinderen met ADHD zijn onhandelbaar’. Dat maakt leiders vaak onzeker.” Studies uit de praktijk leren echter dat inclusie minder aanpassingen of energie vergt dan collectief gevreesd wordt. Zo is er te weinig kennis van mogelijkheden: touwtrekken met een rolstoel? Kan dat dan? Ooit al bij stilgestaan dat een kampschema ondersteunen via toffe pictogrammen voor alle kinderen leuk is?“ Het gaat niet over onkunde bij de leiders, eerder onwetendheid.” Met haar onderzoek zocht Van Cauwenberghe naar mogelijkheden om leiders –en daarbij ook inclusie – op weg te helpen. Kadervorming springt in het oog als een uitstekende kandidaat. Kan en moet deze basis vormingscursus, die aspirant-leiders voorbereidt op het jeugdwerk, het verschil maken?

Beeld- vorming

Het onderzoek resulteert in een interessante bevinding: kadervorming  blijkt niet alleen een belangrijke factor om inclusie te bevorderen, ze kan paradoxaal genoeg ook de ontoegankelijkheid van het jeugdwerk bestendigen. De verklaring hiervoor ligt in de verbinding van ‘kadervorming’ met wat Van Cauwenberghe benoemt als de ‘jeugdbewegingscultuur’: “Wat veel mensen niet weten is dat vorming aan de wieg van de jeugdbeweging en zijn cultuur stond. Men zocht naar een vrijetijdsbesteding die bij de studentenjeugd een beeld kon vormen van goed burgerschap, en kijk, de jeugdbeweging was geboren!”. Decennia geleden koppelden jeugdbewegingen zich los van dit maatschappelijk doel. Toch leert de kroniek van 100 jaar jeugdbeweging dat er op die tijd niet veel is veranderd aan het beeld van dé jeugdbeweging, die op de eerste plaats aan jongeren uit de blanke middenklasse toebehoort. Hoezeer vormingsinstanties ook pogen in te spelen op maatschappelijke tendensen,  zij blijken een belangrijke pion in het in stand houden van wat een vastgeroeste jeugdbewegingscultuur lijkt.

Het onderzoek toont aan dat hoe en wat in vorming aan bod komt, een impact heeft op hoe men naar diversiteit binnen de jeugdbeweging kijkt. Verder beïnvloedt het hoe men iets als beperking of mogelijkheid leert zien. Zo resulteren louter theoretische en informatieve sessies over pakweg de kenmerken van ADHD vooral in een ver- van-mijn-bed show. Deze geven volgens leiders weinig antwoord op hoe zo’n kind dan écht te betrekken in hun jeugdbeweging.  Sessies waarin men daarentegen zelf kan ervaren hoe het voelt om teveel drukte om je heen te hebben, dragen in belangrijke mate bij tot een inclusieve houding . “Deze ervaringsgerichte manier verkleint de afstand tussen de jeugdbeweging en de ander” aldus de onderzoekster. Ook sessies met aandacht voor algemene en praktische tips dragen hier sterk toe bij. Leiders voelen zich zelfzekerder, obstakels worden uitdagingen en… de cultuur van de jeugdbeweging stelt zijn grenzen open.

Naar een realistische mini-samenleving

Van het laatste type sessie kunnen we dus heel wat leren. Hoewel diversiteit en inclusie niet weg te denken is uit het gros van de basiscursussen, blijft er nog heel wat werk aan de winkel. Het potentieel van de bestaande basiscursus moet benut worden zodat  ze haar ondersteunende bedoeling waar kan maken. Daar hebben zowel de leider als inclusie baat bij. De terechte vrees dat er op kadervorming meer aandacht en tijd naar deze thema’s moet verschuiven ten koste van andere inhouden wordt door Van Cauwenberghe ontkracht: “Het gaat niet meteen om méér, maar om kwaliteitsvollere vorming. Het is dan ook aan te raden hiervoor samen te werken met ervaringsdeskundigen uit het inclusief jeugdwerk. Vormingscursussen moeten immers een doordachte en realistische visie op inclusie en diversiteit reflecteren, die bovendien in de praktijk omzetbaar is.”

Er kan geconcludeerd worden dat kadervorming rond inclusie in het jeugdwerk bijdraagt tot het realiseren van dit laatste, maar niet zonder meer. Expertise op dit vlak is genoodzaakt. Enkel zo kunnen we letterlijk en figuurlijk vorm geven aan de identiteit die minister Smet het jeugdwerk aanmeet: een mini-samenleving waar jongeren op een speelse manier leren omgaan met democratisch burgerschap en diversiteit.

Download scriptie (1.77 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2012