Memoria et Caritas. Jaargetijden als armenzorg in de Onze-Lieve-Vrouweparochie te Gent in de late middeleeuwen

Hannelore
Franck

 De dood in de middeleeuwen

De dood verbindt alle mensen, zowel over de landsgrenzen als over de grenzen van de tijd heen. In elke samenleving zoeken de nabestaanden manieren om te gaan met het verlies van hun dierbaren. Tegelijk probeert ieder van ons zich te verzoenen met de eindigheid van ons bestaan. De dood is dus van alle tijden. Maar van alle tijden is de dood nog het meest van de middeleeuwen. Jacques Chiffoleau, een bekend mediëvist, spreekt van een ware obsessie met de dood in de middeleeuwen. In dit eindwerk ben ik op zoek gegaan naar de omgang met de dood in het laatmiddeleeuwse Gent.

Gent was in de 15de eeuw één van de grootste steden van West-Europa en vormt dus het ideale onderzoekstermijn. Binnen de stad ben ik op zoek gegaan naar een parochie waarvoor voldoende bronnenmateriaal aanwezig was. Dit vond ik bij de Onze-Lieve-Vrouweparochie, één van de meer landelijke parochies van de stad. De parochie was gelegen rond de Sint-Pietersabdij, die toen aan de rand van de stad gelegen was. Het was geen rijke parochie, maar ook niet één van de armste.

De omgang met de dood is een zeer groot en divers onderzoeksgebied, vandaar dat ik mij heb toegespitst op één specifieke uiting hiervan, namelijk de jaargetijden. Een jaargetijde was een jaarlijkse herdenkingsmis die opgedragen werd aan een overleden persoon. Deze vieringen hadden tot doel om de tijd van de overledenen in het vagevuur drastisch te verkorten. Voor ons lijken al deze dingen ietwat vreemd en ongeloofwaardig maar in de middeleeuwen was men druk bezig met het zogenaamde zielenheil. De mensen vreesde wat er na de dood met hun ziel ging gebeuren. Om te boeten voor al je aardse zonden, moest je eerst verscheidene jaren doorbrengen in het vagevuur voor je de hemel kon binnengeraken. Deze periode van boete kon je echter verkorten door verschillende maatregelen te treffen voor het zover was. Je moest dus tijdens je leven zorgen voor het heil van je ziel na je overlijden. Eén van de populairste methoden hiervoor in de late middeleeuwen was dus een jaargetijde.

In de late middeleeuwen kent deze vorm van herdenken een ware boom onder de gewone bevolking. De adel liet al reeds van in de vroege middeleeuwen missen opdragen in kloosters en andere religieuze instellingen. Denk maar aan het beroemde klooster van Cluny, dat rond het jaar 1000 een enorme rijkdom wist te vergaren dankzij het opzeggen van herdenkingsmissen. Maar in de late middeleeuwen ging ook de gemiddelde stadsburger zorg dragen voor zijn tijd na het aardse bestaan en ze gingen jaargetijden stichten.

Dit luik van omgang met de dood wordt in de thesis verbonden met een ander groot probleem van het menselijke bestaan: armoede en armenzorg. Ook dit blijkt iets van alle tijden te zijn en was dus ook in de late middeleeuwen een prangend probleem. De verbinding met de zielenzorg was voor de middeleeuwer iets heel vanzelfsprekend. Armenzorg was immers ook een manier, naast het stichten van misviering, om de tijd in het vagevuur te verkorten. Deze twee met elkaar verbinden, zorgde dus voor een dubbel effect. De armenzorg in de middeleeuwen was zeer versnipperd, kloosters deelden voedsel uit, ook de stad deed enkele uitdelingen maar de armenzorg moest het vooral hebben van burgerinitiatieven. Vooral de H.-Geesttafels waren heel populair. Dit waren instellingen die voedselbedelingen aan de armen voorzagen binnen het gebied van één parochie.

De thesis onderzoekt hoe deze twee luiken net aan elkaar verbonden werden. Dit kon op twee manieren: door je jaargetijde te stichten bij een liefdadigheidsinstelling of door, tijdens de viering, geld aan armen te schenken. Tot nu toe werden deze beide luiken in het onderzoek naar armenzorg zwaar onderschat. Met de opbrengsten van jaargetijden werd nooit rekening gehouden omdat de onderzoekers ervan uitgingen dat de kosten zwaarder doorwogen dan de opbrengsten. De jaargetijden zouden dus aan de instelling meer kosten dan ze zouden opbrengen. Dit wordt echter tegengesproken in dit onderzoek waaruit blijkt dat de jaargetijden wel degelijk geld opbrachten. Ook de geldgiften aan de armen in de marge van een jaargetijde werden steeds verwaarloosd in het onderzoek naar armenzorg. Het gaat inderdaad vaak om kleine giften, maar door de grote frequentie van de jaargetijden, tot 40 vieringen per jaar bij één instelling, worden ook deze uitdelingen een factor om in rekening te houden bij het globale beeld van armenzorg.

De gewone man in de late middeleeuwen was dus duidelijk bezig met het leven na de dood. Om de tijd in het vagevuur te verkorten, waren er verschillende methoden. In de late middeleeuwen werd er vaak geopteerd voor een jaargetijde. Door de verbinding met armenzorg, zorgde je voor een dubbel effect. Vandaar dat armeninstellingen, vooral de Heilige-Geesttafels enorm populair waren om een jaargetijde bij te stichten. Vaak werd er na afloop van de viering ook geld gegeven aan de armen. Mensen in de late middeleeuwen probeerden via deze stichtingen om te gaan met het idee van hun eigen sterfelijkheid, net zoals wij dat vandaag doen, elk op onze eigen manier.

 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013
Thema('s)
Kernwoorden