Perceiving and producing native and non-native vowels. An experimental study on the effects of first language regional variation

Mathijs
Debaene

“Vis vindt hij vies, so he ships sheep!” – Spreken Gentenaren en Antwerpenaren ‘anders’ Engels?

Dat sprekers met verschillende moedertalen een vreemde taal verschillend uitspreken, behoeft geen verder betoog: het Engels van Duitsers klinkt bijvoorbeeld helemaal anders dan dat van Fransen. Je moedertaal speelt een essentiële rol in hoe je een tweede taal hoort (of percipieert) en uitspreekt (of produceert). Hoe zit dat dan in een gebied waar er aanzienlijke regionale verschillen in de moedertaal worden aangetroffen - een gebied zoals… Vlaanderen?

Sinds enkele jaren beginnen taalkundigen oog te krijgen voor de mogelijke invloed van regionale moedertaalverschillen op een tweede taal. Voorheen werden dergelijke verschillen mogelijk gemaskeerd doordat sprekers van eenzelfde moedertaal samen werden onderzocht. Mathijs Debaene keek in zijn scriptie of en hoe klinkerverschillen in Antwerps en Gents Nederlands de perceptie en productie van het Standaardnederlands beïnvloeden. Van daaruit onderzocht hij of die verschillen tot een andere perceptie en productie van Engelse klinkers leiden. Ter illustratie: Antwerpenaren spreken de klinker in ‘vis’ als ‘ie’ uit en zeggen eigenlijk iets als ‘vies’. Wil dat zeggen dat die Antwerpenaren ook een probleem hebben met de Engelse ‘i’-klank, en ‘ship’ dus als ‘shiep’ uitspreken?

Een klinker wordt onder meer gedefinieerd door je tongpositie bij de uitspraak: verticaal spreken we over ‘hoge’ klinkers t.o.v. ‘lage’ klinkers. Balk eens als een ezel: je zult voelen hoe je tong omlaaggaat bij het uitspreken van de hoge ‘ie’-klinker en daaropvolgend de lage ‘a’-klinker. Horizontaal gezien varieert de tongpositie van vooraan (‘voorklinkers’, zoals ‘ie’) tot achteraan (‘achterklinkers’, zoals ‘oe’). De tongpositie beïnvloedt hoe trillingen van je stembanden in je mondholte weerklinken. Door verschillende pieken in die trillingen (zogenaamde formanten) te meten, kan je vrij exact bepalen met welke klinker je te maken hebt. De waarde van de eerste formant geeft je de hoogte van de klinker; de waarde van de tweede formant geeft aan of je met een voor- of achterklinker (of iets daar tussenin) te maken hebt. Combineer die informatie met klinkerlengte, en je krijgt een pak akoestische informatie die wetenschappelijk waardevolle en statistisch te toetsen analyses toelaat.

Bij twee groepen van telkens twaalf Gentse en Antwerpse studenten werden vier klinkers vergeleken: het klinkerpaar ‘i’-‘ie’ (vergelijk ‘vis’ en ‘vies’) en het klinkerpaar ‘u’-‘uu’ (‘put’ en ‘puur’). Wat die klanken betreft, bezitten Gentenaren een patroon dat overeenkomt met Standaardnederlands. Qua formantwaarden verschillen die klanken in het Gents (zo wordt ‘i’ wat opener en meer achteraan geproduceerd dan ‘ie’); het lengteverschil is echter gering. Antwerpenaren daarentegen hanteren een omgekeerd contrast: qua formantwaarden verschillen beide klinkerparen onderling veel minder. Aangezien sprekers contrast willen behouden tussen die klanken, bezit het Antwerps een aanzienlijker lengteverschil. Woorden als ‘vis’ of ‘put’ klinken er dus als een kort ‘vies’ of ‘puut’; ‘lief’ en ‘muur’ klinken op hun beurt langer. Die afwijkende uitspraak zit diep ingebakken bij Antwerpenaren. Vaak hebben ze zelfs niet door dat ze dat uitspraakverschil ook produceren wanneer ze Standaardnederlands spreken; hun eigen klanken worden gelijkgesteld aan die van het Standaardnederlands. Vergelijk het met West-Vlamingen en hun moeite met het g/h-onderscheid: ze horen simpelweg niet dat daar een onderscheid bestaat. In het Engels tref je het klinkerpaar ‘i’-‘ie’ ook aan (denk aan ‘ship’ en ‘sheep’). Het Engels kent het Nederlandse klinkerpaar ‘u’-‘uu’ echter niet, en daarom werd gekeken of er een invloed was op de klanken die je in het Engelse ‘book’ en ‘bus’ hoort. Hoewel die klanken op Nederlandse klanken lijken, zijn ze toch niet hetzelfde - daarom zorgen ze soms voor moeilijkheden.

Het perceptieonderzoek was tweeledig. Eerst kregen de Gentse en Antwerpse deelnemers klinkers te horen die waren uitgesproken door een spreker van het Standaardnederlands. In een tweede deel hoorden ze klanken van een Brits-Engelse moedertaalspreker. De deelnemers moesten telkens beslissen welke Nederlandse klank zij hoorden. Ook bij de Engelse taak was dat het geval: de proefpersonen werden in de waan gelaten dat ze ook nu Nederlandse klanken hoorden. Zo konden regionale verschillen in de categorisatie van Engelse klanken in Nederlandse klankcategorieën worden onderzocht. De resultaten toonden aan dat de Gentse deelnemers doorgaans beter waren in het correct categoriseren van de Standaardnederlandse klanken. De categorisatie van Engelse klinkers verliep volgens de voorspelde regionale verschillen, maar ging de Antwerpenaren al beter af. De verschillen tussen beide groepen waren hier immers veel beperkter.

Ook het productieonderzoek bestond uit een Nederlands en Engels deel. In beide taken werden eenvoudige objecten afgebeeld, die de deelnemers moesten benoemen. Met een spraakanalyseprogramma werden de formantwaarden en klinkerlengte in elk van de uitgesproken doelwoorden gemeten. Ook in dit experiment produceerden Antwerpenaren de Nederlandse klinkers op een manier die – vergeleken met Gentenaren – meer afwijkt van het Standaardnederlands. De Engelse productietaak stemde eveneens overeen met de Engelse perceptietaak: de verschillen tussen beide groepen kwamen ook hier overeen met de op basis van regionale klankverschillen gestelde hypotheses. Opnieuw waren de verschillen echter veel subtieler dan in het Nederlands.

Een eerste besluit dat uit deze resultaten volgt is dat regionale verschillen, ondanks het in onbruik raken van dialecten, minstens op klankniveau nog een rol spelen in de perceptie en productie van de standaardvariant van de moedertaal. Antwerpenaren bleken zelfs beter in het produceren en percipiëren van het Engels dan van het Standaardnederlands, hoewel Nederlands toch hun moedertaal is. Wil men Antwerpse jongeren Standaardnederlands aanleren, dan moet er speciale aandacht zijn voor de in deze scriptie onderzochte uitspraakverschillen, temeer omdat Antwerpse jongeren – en overigens ook hun leraren – zich vaak niet bewust zijn van hun afwijkende uitspraak.

Daarnaast illustreert deze scriptie de geroemde talenknobbel van Vlaamse jongeren. Aanzienlijke verschillen in perceptie en productie van de moedertaal ten spijt, stemmen beide groepen overeen wat betreft de perceptie en productie van het Engels. Bovendien komen zij aardig in de buurt van Brits-Engelse klinkerwaarden zoals gemeten in eerdere studies. De Engelse klinkers werden dus met succes verworven. In vorige studies werden telkens systematische verschillen tussen verschillende groepen dialectsprekers blootgelegd met betrekking tot een tweede taal. Deze scriptie bewijst dat dat niet altijd het geval is, en dat regionale verschillen in de moedertaal - hoe aanzienlijk die ook mogen zijn - door succesvolle tweedetaalverwerving kunnen worden geneutraliseerd.

Download scriptie (7.12 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013
Kernwoorden