A Fitting Room of One's Own: On the (In)Accessibility of Fitting Rooms in Flemish Shopping Servicescapes

Julie
Ivens

IK PAS, DUS IK BEN: Wat paskamers ons vertellen over de maatschappij

Wanneer bent u, lezer, voor het laatst een kledingzaak spontaan binnengestapt? Herinnert u zich de smalle doorgangen, de hoge kledingrekken, de nauwe deur van de paskamer, en de starende ogen? Wellicht niet. Wellicht was het geen opvallend moment in uw drukke weekschema, dat u zonder veel problemen aanpaste om snel even dat kleedje of die broek aan te trekken.

Voor vele mensen betekent een winkeluitstap echter het begin van veel ellende. Als studente antropologie, de studie waarin men culturen en bevolkingsgroepen onder de loep neemt, ondervond ik dat personen met beperkingen zich op het vlak van winkeltoegankelijkheid vaak onder de radar van de maatschappij bevinden. Specifiek paskamers blijken een bron van frustratie omwille van hun ontoegankelijkheid.

De vloek van de norm

Winkelomgevingen zijn ontworpen voor de norm. Bij het ontwerpen heeft men een ‘normaal’ iemand als eindgebruiker in gedachten. Men gaat er onbewust van uit dat alle mensen zich op ongeveer dezelfde wijze voortbewegen en omkleden. Dit is echter niet het geval. Rolstoelgebruikers, bijvoorbeeld, kunnen zich vaak niet rechtstaand aankleden en hebben mogelijks een helpende persoon nodig. Met deze ‘uitzonderlijke gevallen’ wordt veel minder rekening gehouden tijdens het ontwerpen. Het huidige standaardontwerp van paskamers werkt voor hen averechts en zorgt voor meer moeilijkheden. Ontwerpen volgens de norm kan logisch lijken, maar dat is het niet. De ‘normale’ mens, zoals de ‘normale’ consument, bestaat niet.

Ook het toegankelijkheidsbeleid werkt met bepaalde normen en richtlijnen. Deze leggen de nadruk op grootte en afmetingen. Men gaat ervan uit dat personen met beperkingen veel ruimte nodig hebben. Dit is waar, maar grootte alleen maakt een ruimte niet toegankelijk. Grootte is namelijk niet voor iedereen even belangrijk of voldoende. Men baseert de normen omtrent grootte ook op de rolstoelgebruiker, terwijl beperkingen natuurlijk heel gevarieerd en persoonlijk zijn. Een te grote ruimte werkt desoriënterend voor blinden, terwijl een rolstoelgebruiker weinig heeft aan een grote pasruimte als men zich niet kan overplaatsen naar een stabiel zitmeubel via een handgreep aan de muur. De huidige nadruk op grootte heeft tevens ongewenste gevolgen in de praktijk: de grootste paskamer in een winkel (als er al een grotere aanwezig is) wordt meteen “aangepast” genoemd, ook al kan een rolstoel er maar nipt in. En laat het nu net de grootste paskamers zijn die gebruikt worden als extra stockruimte. Hun doel wordt zo tenietgedaan.

De ongewenste klant

Even belangrijk als fysieke toegankelijkheid is symbolische of psychologische toegankelijkheid. Het bestaande beeld van personen met beperkingen als een afhankelijke en behoeftige minderheid bezorgt hen onterecht een negatieve reputatie. Zulke vooroordelen vormen symbolische drempels die de gewenste winkelervaring in de weg staan. Mensen met beperkingen worden in de openbare ruimte geconfronteerd met zowel een verhoogde zichtbaarheid als een hoge mate van onzichtbaarheid. Omwille van hun beperking vallen ze op en worden ze aangestaard, maar tegelijk worden ze genegeerd en deels aan hun lot overgelaten. Zich onwelkom voelen wordt alledaags.

In winkelomgevingen wordt de idee van de ‘normale’ mens bovendien herleid tot de ideale consument, een nieuwe norm waarnaar men verwacht wordt zich te gedragen. Omwille van negatieve vooroordelen worden personen met beperkingen niet altijd als volwaardige klant aanvaard. In het verleden werden personen met beperkingen afgedaan als onbekwame werknemers op het moment dat winst en een zo groot mogelijke omzet van uiterst belang werden voor de maatschappij. Ook vandaag geraken mensen met beperkingen moeilijker aan werk, wat hun reputatie als afhankelijke personen alleen maar in de hand werkt. Zonder werkkracht heeft men geen koopkracht en wordt men aanzien als minderwaardig persoon in een consumentenmaatschappij die uit is op winst. Er wordt bijgevolg bij het ontwerpen van winkelomgevingen minder rekening gehouden met mensen die zogenaamd geen koopkracht hebben.

Minder normaal, meer menselijk

Er is nood aan een ‘vermenselijking’ van de winkelomgeving op zowel materieel als symbolisch vlak. Het waarderen van menselijke diversiteit staat hierbij centraal. De nadruk op gestandaardiseerde normen moet hervormd worden naar een focus op aanpasbaarheid. Door paskamers zoveel mogelijk aanpasbaar te maken kan aan de noden en wensen van echte mensen worden tegemoetgekomen. Via een beweegbare wand kan bijvoorbeeld de grootte van de paskamer worden aangepast, terwijl men met een lichtschakelaar zelf de lichtsterkte kan bepalen. Details in de paskamer (verlaagde kapstokken, een handgreep, een stabiel en verwijderbaar zitmeubel, een keerbare spiegel, een noodknop) zijn werkinstrumenten bij het passen. Deze en andere aanpassingen kunnen trouwens makkelijk en met beperkt budget worden aangebracht in bestaande en nieuwe winkelruimten. Creatief en vernieuwend omgaan met het paskamerontwerp is de boodschap – zonder dat dit ontwerp “gehandicapt” schreeuwt. Verder moet er gestreefd worden naar een herwaardering van mensen met beperkingen als volwaardige werkers, kopers en personen. Het winkelbeleid dient aangepast te worden zodat winkelbedienden beter zijn voorbereid op een grotere variatie aan klanten. Hoe benadert men juist een blinde of dove klant?

Deze aanpassingen zijn nodig omdat personen met beperkingen ook recht hebben op een volwaardige winkelervaring waartoe ze momenteel niet altijd in staat zijn. Ze hebben overigens een grotere koopkracht dan vaak gedacht en een beleid rond toegankelijkheid kan een nieuwe winst betekenen voor de winkel in kwestie. Verder is toegang tot mode belangrijk om een eigen stijl en persoonlijkheid op te bouwen, wat nieuwe deuren opent naar relaties en jobs. Het toegankelijk maken van paskamers, een must voor een goede winkelervaring, kan de sociale positie van mensen met beperkingen versterken en een spiraal van negatieve vooroordelen tegengaan.

Ontoegankelijke paskamers zijn een weerspiegeling van de minderwaardige plaats die mensen met beperkingen nog steeds innemen. Ze passen zowel letterlijk als figuurlijk niet in de maatschappij. Beperkingen hoeven nochtans niet tragisch of ongewenst te zijn. Ze tonen waar de maatschappij aan verbetering toe is. Het is namelijk belangrijk om te beseffen dat nagenoeg iedereen – zijnde door een ongeval, ziekte, ouderdom, het winkelen met een kinderwagen, of iets anders  – op een bepaald punt in zijn of haar leven zal geconfronteerd worden met ontoegankelijkheid. De aanpassingen die we vandaag maken, vormen daarom een investering voor de toekomst. Hoe goed zal u nog passen?

Download scriptie (1.26 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014