Was de economische wetenschap te optimistisch? Inferieure prestaties Chinese investeringen in Europese bedrijven mogelijks gedreven door invloed Chinese overheid.

Pablo
Muylle

Investeringen door Chinese bedrijven in het buitenland halen vaak het nieuws, veelal eerder negatief dan positief. Zo zouden ze mogelijks gepaard gaan met spionage of diefstal van intellectueel eigendom, wordt soms geopperd. Desondanks staat de economische wetenschap veeleer positief tegenover dergelijke investeringen. Terecht, of zijn economen wat naïef?

Aan het begin van deze eeuw was de economische wetenschap optimistisch. Crisissen zouden in de toekomst bedwongen kunnen worden, de welvaart gaat er wereldwijd en voor vrijwel iedereen op vooruit, en vrijhandel en buitenlandse investeringen zouden uiteindelijk iedereen ten goede komen. De eerste bewering bleek duidelijk ongegrond, getuige de financiële crisis van 2008 en het daaropvolgende langzame herstel. De tweede bewering bleek ook twijfelachtig. De fameuze olifantencurve van Milanovic illustreert dit op een verhelderende wijze. In deze curve wordt de evolutie van de inkomens van alle wereldburgers tussen 1988 en 2008 afgebeeld, gerangschikt van de laagste naar de hoogste inkomens. Een bepaald deel van de wereldbevolking werd geconfronteerd met gedaalde inkomens. Dit zijn wij: de middenklasse in ontwikkelde landen. Hoe komt het dat deze groep er niet op vooruitgegaan is? Mogelijks is dit gelinkt aan de derde bewering, tevens het onderwerp van mijn masterthesis: globalisering.

Afbeelding verwijderd.

Olifantencurve van Milanovic: niet iedereen ging er op vooruit tussen 1988 en 2008. © Branko Milanovic (CC BY-SA)

Chinese investeringen: wie leert van wie?

Specifiek deed ik onderzoek naar investeringen van Chinese bedrijven in de EU. Controversieel zijn dergelijke investeringen door Chinese bedrijven zeker. Ze zijn zowat het hoofdthema van de Amerikaanse presidentsverkiezingen, maar ook in Europa komen kritische geluiden steeds meer tot uiting. De gefaalde overnamepoging van Eandis door het Chinese State Grid in 2016 is hier een duidelijk voorbeeld van. De Europese Commissie heeft er onlangs zelfs een screeningsmechanisme voor buitenlandse investeringen opgezet, waarvan aangenomen wordt dat dit mechanisme voornamelijk op Chinese overnames gericht is. Uit de economische theorie valt er echter weinig op aan te merken. Zo zouden dergelijke investeringen allerlei kennis uit het buitenland kunnen brengen zodat onze binnenlandse bedrijven hieruit kunnen leren: de zogenaamde spillover effects. Indien het buitenlandse bedrijf niet productiever is dan onze eigen bedrijven, dan zal het hier ongetwijfeld niet lang overleven, of in elk geval weinig schade kunnen aanrichten. Baat het niet dan schaadt het niet, is het devies vaak.

Chinese investeringen in ons land kunnen dus gunstig zijn voor onze binnenlandse bedrijven, op voorwaarde dat deze Chinese bedrijven op een bepaald vlak een voorsprong hebben. In mijn onderzoek vergeleek ik op basis van boekhoudkundige data van alle (miljoenen) Europese bedrijven hoe Chinese investeringen in de EU zich verhouden tot deze door andere eigenaars. Wat blijkt: Europese bedrijven met Chinese eigenaars zijn kleiner, minder winstgevend en minder productief dan deze met andere buitenlandse eigenaars. Dit is niet noodzakelijk een probleem, aangezien concurrentiële krachten deze onproductieve Chinese investeringen wel zal verdrijven; in theorie, alleszins. Problematischer is dat deze inferieure prestaties voornamelijk het gevolg lijken te zijn van de rol die de Chinese overheid speelt in deze investeringen, voornamelijk door het stimuleren van haar bedrijven om relatief snel hun buitenlandse concurrenten in te halen, of door het bekomen van kennis uit het buitenland. Eerdere onderzoekers merkten het ook reeds geregeld op: de Chinese overheid heeft eigenlijk een best grote impact op de buitenlandse activiteiten van haar bedrijven. Onproductieve investeringen kunnen we nog wegwuiven als geen probleem zijnde, maar investeringen die standhouden door de expliciete steun van een autoritaire overheid, nopen tot vragen over de wenselijkheid hiervan. Dit vraagstuk overstijgt ook het louter economisch niveau. Ook geopolitieke en ethische overwegingen zijn bijvoorbeeld gerechtvaardigd.

Internationale vrijhandel: goed voor elk?

Buitenlandse investeringen gaan ook vaak gepaard met internationale handel: een Chinees bedrijf dat een vestiging in pakweg Luik opent, doet dat mogelijks om haar producten hier te kunnen slijten. Internationale handelstheorie voorspelt veelal dat een toename in internationale handel gepaard gaat met een stijging van de welvaart in beide landen. Men erkent typisch dat deze stijging geldt op geaggregeerd niveau (als in: de inkomens van alle inwoners samen stijgen). Het is dus mogelijk dat slechts bepaalde bevolkingsgroepen baat hebben bij de toegenomen handel, maar voor internationale handelseconomen eindigt het vaak bij een dergelijke conclusie. Ook het ontslag van duizenden werknemers kan zo een welvaartsverbetering zijn zolang de eigenaar(s) van het bedrijf meer winnen dan de arbeiders verliezen. Er rest dan volgens hen louter een herverdelingsprobleem: de winners zodanig belasten opdat de verliezers gecompenseerd kunnen worden. Of dat praktisch realiseerbaar (en zelfs wenselijk) is, spreekt men zich niet over uit. Vreemd, gezien de publieke opinie eerder neigt naar minder optimistische conclusies: massale ontslagen van fabrieksarbeiders, het verdwijnen van industrie ten voordele van deze in het buitenland… In een toonaangevend onderzoek kwamen enkele Amerikaanse toponderzoekers tot een gelijkaardige conclusie: toenemende import uit China ging gepaard met lagere lonen en een lagere werkgelegenheid in de VS, zowel voor fabrieksarbeiders als voor bedienden (die nochtans geen rechtstreekse competitie uit China ondervonden). Ook verscheidene politieke fenomenen, zoals de toenemende invloed van populistische standpunten, die ongetwijfeld hebben bijgedragen tot de verkiezing van president Trump en het stemmen van de Brexit, worden vaak deels toegeschreven aan de stagnerende economische situatie van de middenklasse ten gunste van de laagste en hoogste inkomens. Mijns inziens is de beperkte focus van de internationale handelstheorieën bijgevolg niet langer houdbaar.

De economische wetenschap heeft nood een ruimer denkkader

Het optimisme van economen aan het begin van de 21ste eeuw was dus op alle vlakken te voorbarig. Niet alleen konden we een grote financiële crisis niet voorkomen noch vlot afwikkelen, ook slaagden we er niet in de welvaart voor iedereen te laten stijgen, nam de ongelijkheid in de meeste westerse landen sterk toe, en blijken internationale handel en buitenlandse investeringen niet ontegensprekelijk gunstig te zijn. Desondanks heeft de economische wetenschap veel te bieden. Soms mogen we echter iets kritischer zijn over wat we beweren op basis van onze hyperwiskundige modellen. De wereld is namelijk in werkelijkheid complexer dan de rechtlijnige conclusies die we graag trekken. De wereld valt ook niet te reduceren tot de economie alleen. Wat met het gevoel een waardige job te hebben? Of aandacht voor klimaat? Geopolitieke belangen? Laten we bij het maken van belangrijke beslissingen ons ook door dergelijke zaken laten leiden, in plaats van ons te beperken tot louter economische argumenten. Misschien komen we dan tot andere conclusies, onder meer rond globalisering.

Download scriptie (632.79 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Hylke Vandenbussche