Faalt de Belgische ontoerekeningsvatbaarheid?

Romanie
De Pelsemaeker

Geesteszieken vormen sinds 1810 een bijzondere categorie binnen het Belgisch strafrechtelijk kader. Zij beschikken immers niet over het denk-en ontwikkelingsvermogen zoals een normale persoon, waardoor zij aan een specifieke regeling dienen te worden onderworpen. Juridisch gezien zijn zij ‘ontoerekeningsvatbaarheid’, en dienen zij bijgevolg te worden ‘geïnterneerd’.

“C’est pas lui, Monsieur le juge, c’est son cerveau”

Is Kim De Gelder toerekeningsvatbaar en bijgevolg schuldig of geestesgestoord en bijgevolg ontoerekeningsvatbaar? Een vraag waar de afgelopen jaren druk over gediscussieerd en gedebatteerd werd. En dan vormt de zaak De Gelder slechts een fractie van het debat. De vraag naar de schuld en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van misdrijfplegers en de daarmee gepaard gaande vraag naar toerekeningsvatbaarheid is een essentieel gegeven binnen het strafrechtelijk systeem. Het antwoord op dit vraagstuk zal immers beslissen of de dader de gevangenis in moet, dan wel in een psychiatrische instelling thuishoort en juridisch gezien dus ‘geïnterneerd’ moet worden. In dit laatste geval wordt de dader opgesloten met het oog op het beschermen van de maatschappij, maar de genezings- en verzorgingscomponent staan hier eveneens centraal. Geestesgestoorden worden juridisch gezien dus niet onderworpen aan een straf, maar een maatregel, want zij hebben geen schuld aan de door hen gepleegde feiten. Het maatschappelijk belang in combinatie met de moeilijkheden die hieromtrent bestaan, zorgt ervoor dat dit concept sinds jaar en dag voorwerp van discussie en brandende kritiek uitmaakt.

De grijze zone van het menselijke brein: de verminderd toerekeningsvatbaren

Essentieel bij deze discussie omtrent de ontoerekeningsvatbaarheid is de wezenlijke zwart-wit kwestie die de Belgische strafwetgeving naar voor schuift. Hiermee wordt bedoeld dat er slechts twee mogelijkheden zijn: een dader is toerekeningsvatbaar, of hij is het niet. Hij is schuldig, of hij is het niet. Bijgevolg moeten gerechtspsychiaters de geestestoestand van delinquenten op een zwart-wit schaal plaatsen, hetgeen een quasi-onmogelijke opdracht is, daar de psyche van personen zich doorgaans in een grijze zone situeert. Het is geen of-of verhaal, want er bestaat ook zoiets als verminderd of gedeeltelijk toerekeningsvatbaren. Daders kunnen ‘verstoord’ zijn in hun toestand, maar daarom is de controle over hun doen en handelen niet volledig uitgeschakeld. Bij deze discussie spelen twee cruciale wetsbepalingen een rol, met name artikel 71 van het Strafwetboek en artikel 9 van de interneringswet. De wisselwerking tussen beide artikelen en de daarmee samenhangende vraag naar graduele toerekeningsvatbaarheid, staan dan ook centraal in dit werkstuk. Want wat maakt deze problematiek precies zo complex? Hoe kan het dat zo een fundamenteel gegeven binnen het strafrechtelijk systeem, zo bediscussieerd is? En kan hiervoor dan geen oplossing worden gevonden?

Zoektocht naar een nieuw systeem

Om deze laatste vraag te beantwoorden, werd een blik geworpen over de Zuidelijke grenzen heen. Naast de grote affiniteit die het Belgische recht met het Franse recht kent (cfr. Code Napoléon 1810), werd vastgesteld dat beide rechtssystemen over dit onderwerp nog maar zelden naast elkaar werden gelegd, waardoor het wetenschappelijk belang hiervan onbetwist is. Bovendien kent het Franse rechtsstelsel een wettelijke verankering van de figuur van de verminderde toerekeningsvatbaarheid, waardoor ook het praktische belang van deze rechtsvergelijking vanzelfsprekend is. Er werd onderzocht hoe het Franse systeem met betrekking tot de ontoerekeningsvatbaarheid in elkaar zit. Hier werd een centrale rol toebedeeld aan het wettelijke concept van de verminderde toerekeningsvatbaarheid. De voor-en nadelen hiervan werden zorgvuldig uit de doeken gedaan en geëvauleerd. Hiervoor werd vooreerst de Franse literatuur uitgeplozen, om vervolgens zelf creatief te werk te gaan en een extra invulling te geven aan de reeds bestaande literatuur. Op die manier kon een eindbalans worden opgemaakt en werd een antwoord op de finale onderzoeksvraag geformuleerd.

Een sprong naar het praktijkveld

Om het onderzoek kracht bij te zetten en meer tot leven te wekken, werden een aantal interviews afgenomen van belangrijke actoren binnen de juridische wereld. Meer bepaald werd een beroemde strafrechtpleiter (Nina Van Eeckhaut), een strafrechtexpert (Tom Van Wynsberge), een rechter (X), en een gerechtspsychiater (Kurt Audenaert) geïnterviewd. De boeiende gesprekken die hieruit voortvloeide, zijn terug te vinden doorheen de masterproef in de vorm van quotes. Er werd steeds getracht om gepaste en relevante passages uit de gesprekken te filteren en deze als citaten bij bepaalde stukken te plaatsen. De quotes hebben als doel bepaalde zaken te verduidelijken, voorbeelden te geven, en het voor de lezer meer levendiger, luchtiger en praktijkgerichter te maken. Zo profileerde Professor Audenaert het volgende: “Het is zó een fundamentele vraag, want er wordt beslist over de toekomst van niet alleen de patiënt, maar ook van de samenleving. En toch wordt er te weinig aandacht aan besteed. Dat is zo immens jammer.”

Download scriptie (1.65 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Tom Vander Beken