Pogingen tot herintegratie van weeskinderen in de joodse gemeenschap na de 2de WO

Hanne
Hellemans

“Zij die verloren zijn, zullen niet vergeten worden”

Het joodse kind van de rekening na 1945.1

 

Juni 1953. Een open brief aan Kardinaal Van Roey.

“Eminentie,  dit proces van die twee Joodse weesjes die in het klooster van het H. H. achtergehouden worden, wie men een godsdienst opdringen wil die niet de hunne is, dit alles heeft me diep bedroefd. En het heeft mij vooral bedroefd, Eminentie, omdat indien U niet ingrijpt, dan deze heerlijke bladzijden uit de roemrijke geschiedenis van de Belgische katholieken, gevaar zullen lopen om overschaduwd te worden. En opdat dit niet zou gebeuren, smeek ik U: verhef Uw stem. Een enkel woord van U  volstaat opdat de twee kinderen M. en de nog andere zich in kloosters bevindende weesjes, aan hunne Joodse families zouden teruggegeven worden. Ter nagedachtenis van onze zes miljoenen martelaren, opdat de wil en het geloof van de vermoorde ouders zou geëerbiedigd worden, smeek ik U: geef ons onze kinderen terug!’

Discussies met hoogoplopende argumenten en dito emoties brengen na 1945 het lot van de vele joodse kinderen in de media.

Waar zijn ze? Wie behoren ze toe? Beroering alom.

Zowel aan katholieke als aan joodse zijde worden verwoede pogingen gedaan om het laken naar zich toe te trekken.

De kinderkwestie vormt een nare epiloog aan het heroïsche verhaal van de redding van vele joodse kinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij doet ons immers het relaas van deze kinderen die na jaren onderduik in een katholieke omgeving niet worden teruggegeven aan hun oorspronkelijke milieu.

De ideologische krachtmetingen binnen de joodse gemeenschap zelf en tussen jodendom en katholicisme, worden uitgevochten boven de hoofden van de betrokkenen. Kinderrechten zijn veraf.

Het stond bij wijze van spreken reeds in de sterren geschreven. Tijdens de oorlog proberen onderduikorganisaties het recht te verwerven om de zorg over de joodse kinderen na de oorlog te legitimeren.

Bepaalde katholieke netwerken weigeren bijvoorbeeld financiële steun te accepteren van het Comité de Défense des Juifs en Belgique (de joodse verzetsorganisatie), opdat dit na de oorlog geen aanspraak op de kinderen zou kunnen maken.

Terwijl tijdens de oorlog de polemiek aan banden gelegd wordt via de noodzakelijke samenwerking tussen katholieke en joodse onderduikkanalen, barst na de oorlog de ideologische bom.

Het doel heiligt niet langer de middelen.

Soms in onderlinge scheldpartijen, soms op een wat meer subtiele manier wordt aan het lot van de kinderen getrokken, letterlijk en figuurlijk. In hun post-factum-getuigenissen komen vaak schrijnende taferelen naar voren.

  Aan katholieke zijde voert Kardinaal Van Roey een dubbelzinnige politiek.

Enerzijds stuurt hij signalen de wereld in die erop wijzen dat de kinderen de joodse gemeenschap toebehoren en anderzijds weigert hij zijn ondergeschikten aan te sporen afstand te doen van de kinderen. Meer nog, op cruciale momenten keurt hij het gedrag van katholieke instellingen en families die joodse kinderen weigeren terug te geven aan de joodse gemeenschap goed…

De houding van katholieke instellingen en families moet met de nodige omzichtigheid benaderd worden.

De naoorlogse wantoestanden mogen nooit overschaduwd worden door de heldendaden in tijden van oorlog: aan het redden van de kinderen an sich moeten we een primordiale plaats toekennen. Bovendien is het niet willen teruggeven van de kinderen eerder een uitzondering dan de regel (hoewel een rapport van 1961 melding maakt van mogelijk 300 kinderen die nog katholiek zijn).

De motieven om de joodse kinderen bij zich te willen houden, lopen erg uiteen. Waar voor gezinnen affectieve banden primeren, speelt bekeringsijver vooral voor katholieke instituties een rol. Zo schrijft abbé De Breucker na de terugkeer van zijn joodse beschermelinge naar haar eigen omgeving ‘Et ceci est notre plus grand chagrin, c’est que notre enfant mène une vie sans aimer le bon Dieu, notre bon Maître Jésus et la Sainte Vierge : une vie sans mérite’.

            Aan joodse zijde maakt een confuus geheel van politiek-religieuze denkbeelden over de opvang van de kinderen de zaak echt gecompliceerd. Twee grote bewegingen bevechten elkaar, terwijl ze eerder solidair zouden moeten zijn.

Na de bevrijding claimt de ‘Aide aux Israélites Victimes de la Guerre' (A.I.V.G), een joodse, eerder assimilatiegezinde organisatie voor de wederopbouw, een monopoliepositie voor de opvang van joodse weeskinderen.

Dit is niet naar de zin van de joods-orthodoxe gemeenschap, die een parallel opvangcircuit van weeshuizen en opvangorganisaties uitbouwt. De orthodoxie verwijt de A.I.V.G. haar laksheid in het weghalen van de kinderen bij katholieken en de niet kosjere opvoeding in haar tehuizen. Specifieke orthodoxe organisaties, zoals  de ‘Organisation de Regroupement Familial de Bahad et de l’Agoudath Israel affiliées au Vaad Hahatzala’ en 'Children's Salvation' zetten alles in het werk om op verantwoorde of desnoods slinkse manier kinderen uit katholieke milieus weg te halen. Tot de vroege jaren 1960 dwalen vertegenwoordigers van Children's Salvation door België op zoek naar in kloosters verborgen joodse kinderen.

            Wat is het standpunt van het Belgisch gerecht? Het laatste woord is immers dat van de rechter.

Disputen ontaarden in pijnlijke voogdijzaken.

Hoe dichter de verwantschap, hoe meer kans het kind heeft om aan zijn familie toegewezen te worden, is het basisprincipe. Hier wringt echter een stevige schoen. De naaste verwanten  van vele kinderen keren niet terug uit de kampen.

De overwegend katholiek gezinde magistratuur van na de oorlog heeft dan ook weinig moeite om de kinderen van rechtswege aan een katholieke omgeving toe te wijzen.

Waar het kind en zijn rechten ondertussen gebleven zijn????

Het kind wordt een speelbal in de strijd om zijn ziel.

Een joodse dame herinnert het zich als volgt:

‘Tijdens de oorlog verbleef ik in een kinderkribbe. Daarna werd ik opgenomen door juffrouw H., die me zeer koel benaderde. Ze stuurde me van pensionaat naar pensionaat om telkens de joodse organisaties in hun zoektocht de pas af te snijden. Steeds voelde ik me vervolgd. Juffrouw H. had wat tegen joden. Ook ik had schrik van joden, die me achtervolgden. Ik heb geen jeugd gehad…’

Over de trauma’s die deze prille kinderervaringen met zich meebrachten, getuigen de vele  getuigenissen met tranen en stokkende stemmen.

 

            Het kindervraagstuk toont de gevolgen van dogmatische ontsporingen. Ook al betreft het slechts een beperkte groep joodse kinderen, hun verhaal vraagt verheldering en verklaring tegen de maatschappelijke achtergrond van de naoorlogse periode…

 


1 Dit artikel is volledig gebaseerd op HELLEMANS H., "Zij die verloren zijn, zullen niet vergeten worden" (II Samuel 14:14). Pogingen tot herintegratie van de kinderen in de joodse gemeenschap na de Tweede Wereldoorlog. Een ideologisch debat, Gent, Universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling geschiedenis), 2002, 274 p.

Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2002
Thema('s)