Mannelijke mytheaanvaarding onder inspecteurs in opleiding

Charlotte
Decrock

Een blik achter de schermen

Charlotte Decrock studeerde in 2019 af als criminologe aan de Universiteit Gent. Als slotstuk van haar opleiding schreef ze het masterproefonderzoek ´Rape myth acceptance: een experiment onder politieagenten in opleiding´, met als doel de vaak onderbelichte populatie van mannelijke slachtoffers van seksueel geweld onder de aandacht te brengen.

Dit onderzoek kon succesvol vervolledigd worden onder de begeleiding en het promotorschap van Dr. Christophe Vandeviver en leescommissaris Joke Depraetere.

 

 

Seksueel geweld is een veelvoorkomend probleem in onze samenleving. Verschillende taboes omgeven de problematiek. Voor mannelijke slachtoffers is er opvallend weinig aandacht in de media, het beleid en onderzoek. Bovendien leven heel wat vooroordelen over slachtoffers en daders van seksueel geweld in de maatschappij. Dit beïnvloedt het herstelproces van slachtoffers op negatieve wijze en kan ertoe leiden dat de slachtoffers hun slachtofferschap herbeleven door de wijze waarop zij behandeld worden bij het naar buiten komen met hun ervaringen. In het masterproefonderzoek werd gepeild naar de mate waarin mythes over mannelijk slachtofferschap van seksueel geweld aanvaard worden. Het onderzoek werd uitgevoerd onder politie-inspecteurs in opleiding, want zij zijn vaak de eerste professionals waarmee slachtoffers in contact komen na hun slachtofferschap. Dat contact kan bepalend zijn voor hoe die slachtoffers hun slachtofferschap beleven.

Methodologie

Voor dit onderzoek werd een experiment uitgevoerd in twee Vlaamse politiescholen. Dit experiment werd afgenomen aan de hand van een online survey. In de pre- en posttest werden dezelfde mythe-aanvaardingsvragen gesteld, waarbij men telkens diende aan te duiden in welke mate men akkoord ging met de stelling. In de interventiefase werd een geschreven verkrachtingsscenario geschetst. Hier situeert zich het verschil tussen de experimentele en de controlegroep. In de controlegroep ging het om een scenario met een vrouwelijk slachtoffer en een mannelijke dader. In de experimentele groep waren zowel de dader als het slachtoffer van het mannelijke geslacht. De toewijzing aan de verschillende groepen gebeurde aan de hand van randomisatie.

image 438

Onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen van deze studie trachtten drie zaken in kaart te brengen. Deze zijn:

  • De algemene mate van mannelijke mytheaanvaarding bij inspecteurs in opleiding.
  • Het al dan niet bestaan van een significant verschil in de mate van mannelijke mytheaanvaarding tussen de experimentele en controlegroep na blootstelling aan de interventie.

  • De samenhang tussen mannelijke mytheaanvaarding en enkele demografische kenmerken van de respondenten.

Resultaten

Aan de hand van statistische data-analyse konden enkele belangrijke bevindingen geconstateerd worden. Bij de interpretatie van de resultaten dient steeds in gedachten gehouden te worden dat zij enkel van toepassing zijn op inspecteurs in opleiding bij de twee geselecteerde Vlaamse politiescholen. De resultaten kunnen dus niet zonder meer gegeneraliseerd worden, maar zij geven wel inzicht in politieattitudes ten aanzien van mannelijk slachtofferschap. Ze kunnen dan ook bijdragen aan het formuleren van aanbevelingen om de politieopleiding te verbeteren.

Over het algemeen hechtten inspecteurs in opleiding weinig geloof aan de hun voorgelegde mythes over mannelijk slachtofferschap van seksueel geweld. Dat wil zeggen dat de algemene mate van mannelijke mytheaanvaarding laag lag binnen dit onderzoek. Vervolgens bleek het geslacht van het slachtoffer geen invloed uit te oefenen op de mate waarin de respondenten mythes over mannelijk slachtofferschap van seksueel geweld aanvaarden. Met andere woorden, het geslacht van het slachtoffer speelt geen rol in de mate waarin de politie-inspecteurs geloof hechten aan de slachtofferstatus van mannelijke slachtoffers. Ten slotte werd significante samenhang opgemerkt tussen enkele demografische kenmerken en de mate van mannelijke mytheaanvaarding. Zo scoorden mannen, respondenten die niet in België geboren waren en respondenten waarvan de moeder of vader niet in België geboren was op significante wijze hoger op de mate van mannelijke mytheaanvaarding.

image 437

Let op: de kwantitatieve aard van het onderzoek laat enkel toe na te gaan of er significante resultaten kunnen worden opgemerkt, zonder meteen één sluitende verklaring te geven voor die bevindingen. Een kwalitatief vervolgonderzoek kan hier meer duidelijkheid over scheppen.

Aanbevelingen

Het masterproefonderzoek werd opgezet om aandacht te creëren voor de vaak onderbelichte populatie van mannelijke slachtoffers van seksueel geweld. Door het gebrek aan aandacht voor deze problematiek binnen de samenleving dreigt een vicieuze cirkel tot stand te komen, waarbij onderkenning en taboe omtrent het probleem leiden tot de aanvaarding van verkrachtingsmythes. Wanneer dit optreedt bij actoren zoals politie, kan dit de impact van het slachtofferschap vergroten. Dit kan er vervolgens toe leiden dat slachtoffers afzien van aangifte, waardoor onderrapportage optreedt en de aandacht voor het probleem verder afneemt. Deze studie zette een eerste belangrijke stap in het doorbreken van deze vicieuze cirkel.

image-20191006200032-3

Hoewel de resultaten van deze studie hoopgevend zijn over de beperkte mate van mannelijke mytheaanvaarding onder inspecteurs in opleiding, blijft het van belang enkele praktische aanbevelingen te noteren.

Allereerst is sensibilisering van belang. Het trachten doorbreken van het taboe rond de problematiek is het voornaamste aandachtspunt. Hierin is ook een belangrijke rol voor de media weggelegd, die zich nog vaak beperken tot stereotiepe beelden van seksueel geweld en zo bijdragen aan de beperkte aandacht voor minder typische slachtoffers.

Vervolgens kan het belang van een genderneutraal en -toegankelijk beleid onderstreept worden, zodat ieder slachtoffer van seksueel geweld de kans krijgt gehoord en geholpen te worden. Voor de garantie van effectiviteit dienen beleid en onderzoek steeds in onderlinge wisselwerking met elkaar te treden, zodat initiatieven worden opgezet op grond van empirische evidentie.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Dr. Christophe Vandeviver