De euro verergerde de crisis in de Zuidelijke EU-landen

Menno
Brumagne

Een Griekse euro is niet evenveel waard als een Duitse euro. U leest het goed. Eén euro is niet gelijk aan één euro, of toch ongeveer. 

 

Een economist kijkt niet naar de nominale waarde van een munt (in dit opzicht is en blijft één euro nog altijd gelijk aan één euro), een economist kijkt naar wat je kan kopen met je euro. Misschien is een vakantie in Griekenland goedkoper, maar koop je je Duitse wagen toch maar beter in Duitsland. De waarde van een euro verschilt van land tot land en van product tot product, en dit heeft een invloed op de werkloosheid. 

 

De waarde van een euro in bijvoorbeeld Griekenland wordt gezien als een maat voor de competitiviteit van Griekenland. Bij een lage waarde, wanneer je weinig kan doen met je euro in Griekenland in vergelijking met andere landen, spreken we van een lage competitiviteit. Een daling van de competitiviteit verhoogt de werkloosheidsgraad. Dit effect is groter wanneer het land meer handel voert. 

 

In de jaren na de invoering van de euro maar voor de financiële crisis van 2008 daalde de competitiviteit in de Zuidelijke EU-landen (Portugal, Italië, Griekenland, Spanje) ten opzichte van andere lidstaten van de EU. Men zou dus verwachten dat de werkloosheidsgraad in deze periode zou stijgen. Dit was niet het geval. De stijging van de werkloosheid gebeurde plots, na de crisis. Daarboven was de stijging enorm, en veel hoger dan in de andere lidstaten van de EU. 

 

De precieze oorzaak van de crisis in deze landen laat ik in het midden, maar de gevolgen zijn bekend: na de financiële crisis bleven de Zuidelijke EU-landen over met niet-competitieve economieën, hoge overheidsschulden en in extreme gevallen een werkloosheidgraad boven de 25%.

 

Wanneer een land niet-competitief wordt, zoals in de Zuidelijke EU-landen het geval was, wordt in de meeste gevallen de waarde van de munt verminderd door het manipuleren van de wisselkoers. Een mechanisme dat directe devaluatie heet. Hierdoor wordt het goedkoper om goederen te produceren en te kopen in het eigen land, het maakt het land dus competitiever. Verder worden hierdoor ook de schulden afgebouwd, omdat de schulden minder waard zijn.

 

De Zuidelijke Europese landen waren in de aanloop naar de financiële crisis zeer on-competitief geworden en moesten op zoek naar manieren om de competitiviteit te vergroten. Maar wanneer een land lid is van de eurozone bestaat de optie niet meer om directe devaluatie toe te passen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de Zuidelijke EU-landen moeilijkheden hadden om hun economieën snel te herstellen. 

 

Hoewel het mechanisme van directe devaluatie is verdwenen in de eurozone, kan een munt nog steeds indirect gedevalueerd worden door het veranderen van prijzen en lonen. Door het verlagen van de prijzen van goederen en de lonen van werknemers kan een niet-competitieve economie competitiever gemaakt worden. Het probleem met dit mechanisme is dat het trager werkt dan het devalueren van de wisselkoers en het effect kleiner is dan een directe devaluatie van de wisselkoers. Een herstel van een financiële crisis verloopt dus met andere woorden veel trager.

 

Hadden sommige landen dus geen lid moeten worden van de eurozone? Misschien wel. Men mag niet vergeten dat de euro begonnen is als een politiek project. Het heeft nooit voldaan aan de voorwaarden van een perfecte muntunie, zoals de mobiliteit van werknemers (denk hier aan de taal- en cultuurbarrière bij een verhuis naar een ander EU-land). Dit betekent echter niet dat er lidstaten op dit moment uit de euro moeten stappen, wel moet er meer aandacht besteed worden aan de tekortkomingen van de euro zodat scenario’s met torenhoge werkloosheidsgraden verleden tijd zijn. 

Download scriptie (977.63 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Aad Van Mourik