‘Because many doe desire to knowe the maner of their language’: waarom leerden zestiende- en zeventiende-eeuws reizigers de inheemse talen van Noord-Amerika?

Luz
Van den Bruel

 

Samuel de Champlain, Carte geographique de la Nouvelle France (Parijs: Jean Berjon, 1613), E613 .C453v, John Carter Brown Library, https://archive.org/details/lesvoyagesdusieu00cham_0/page/n1/mode/2up.

Samuel de Champlain, Carte geographique de la Nouvelle France (Parijs: Jean Berjon, 1613), E613 .C453v, John Carter Brown Library, https://archive.org/details/lesvoyagesdusieu00cham_0/page/n1/mode/2up.

 

‘Because many doe desire to knowe the maner of their language’: waarom leerden zestiende- en zeventiende-eeuws reizigers de inheemse talen van Noord-Amerika?

Door Luz Van den Bruel

 

Tijdens de zestiende en zeventiende eeuw verkenden de Franse en Engelse staten Noordelijk Amerika. Al snel beseften deze grootmachten dat de rijkdom van dit continent niet in edele metalen lag, maar in landbouwproducten en pelzen. Om die te bemachtigen waren ze afhankelijk van de goede wil van de inheemse bevolking, door hen gekarakteriseerd als een sauvage en barbaric ras. Die negatieve visie kwam tot uiting in de reisverhalen en rapporten die de eerste kolonisatoren uitbrachten in Europa. Dit onderzoek behandelt hoe de Europeanen hun kennis van de inheemse talen portretteerden en welke implicaties dit had. Hoe keken koloniale reizigers naar inheemse talen en welke rol speelden hun percepties in het groter debat rond de inferioriteit van de Native American? Concreet kijkt de studie naar verschillende koloniale bestemmingen – Virginia, New England en la Nouvelle France – in de periode vanaf 1534 – de allereerste reis van Jacques Cartier – tot 1630, het begin van de massamigratiegolven van Europeanen naar het Amerikaans continent.

Opbouw van het onderzoek

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden worden negen gedrukte boeken geselecteerd waarvan de auteurs in de afgebakende tijdsspanne en in het afgebakend gebied aanwezig waren. Voor overzichtelijkheid werd de honderdjarige periode naar gelang de context in drie delen gedeeld. In de eerste periode kwamen de allereerste ontdekkingsreizigers toe (1534 tot ca. 1600). Bijgevolg konden de actoren die na 1600 toekwamen zich baseren op door voorgangers vergaarde kennis over het continent en haar bevolking, waardoor de focus kon komen te liggen op de uitbouw van een stabiel koloniaal apparaat. Deze nieuwe context vormt de basis voor een tweede afgebakende periode (ca. 1600 tot ca. 1620). In de laatste periode (ca. 1620 tot 1630) waren de kolonies stabiel en veilig genoeg om volgende soorten actoren toe te laten: een voorzichtige toestroom van de missionarissen, dissidente religieuzen en de eerste migranten deed zich voor. Verder worden Franse en Engelse auteurs samen geanalyseerd, iets dat eerder vermeden wordt in andere studies. Deze studie verdedigt de stelling dat de splitsing van Engelse en Franse reisverhalen niet geoorloofd is wegens het verwaarloosbaar aantal verschillen die de twee contexten met zich meebrengen.

Het onderzoek valt uiteen in drie grote delen. Het eerste deel bevat een uitgebreide bronkritiek nodig voor een geschiedkundige masterproef. Een kritische benadering van de negen bestudeerde boeken en hun auteurs is noodzakelijk om zo tot een waarachtig beeld van hun verhaal te komen. Aangezien taal kan worden opgevat als een deel van cultuur, gaat het tweede deel dieper in op de algemene perceptie van de cultuur van de Native Americans. Het toont welke eerste indrukken de auteurs aan hun lezers meegeven, hoe ze de Natives religie afbeelden en hoe ze Native vrouwen beschrijven. De conclusies van deze eerste twee delen dient als basis om in het laatste deel de meningen over taal te analyseren.

Hoe werd taal voorgesteld? 

In de studie worden drie soorten taalinformatie blootgelegd. Vier reisverhalen bevatten een hoofdstuk waarin de auteurs de taal beschreven aan de hand van Bijbelse voorbeelden, vergelijkingen, hypotheses ... Zes auteurs voegden daarnaast een woordenlijst toe aan hun verslagen. In de meerderheid van de reisverhalen werden ten slotte doorheen de teksten ‘onvertaalbare’ woorden – woorden voor dingen die niet gekend waren in Europa (bv. specifieke soorten bomen) – toegevoegd. Voor elke vorm van taalinformatie wordt een andere interpretatiemethode ingezet. De discours analytische methode vormt het uitgangspunt voor de analyse van de taalhoofdstukken. De analyse van de woordenlijsten vergt meer creativiteit. Omdat ze sterk van lengte en inhoud variëren, worden ze eerst met elkaar vergeleken. Vervolgens worden ze op een experimentele wijze benaderd op basis van het doel aangegeven door de vertaalrichting (om Natives te verstaan of om tegen hen te praten) en de communicatieve mogelijkheden die de vertaalde woorden boden (bv. met een woordenlijst waarin enkel vertalingen van lichaamsdelen staan, kan je geen handeldrijven). Ten slotte worden de ‘onvertaalbare’ woorden en concepten eerder onderling vergelijkend beoordeeld.

Conclusies

In tegenstelling tot taalprojecten in andere koloniale regio’s, blijkt uit de analyse dat persoonlijke agency van de auteur de doorslaggevende factor is in welke taalinformatie opgenomen werd in het Noord-Amerikaans kennisproject; de enige gelijkenis tussen de auteurs is de vertalingen van getallen. Verder blijkt dat de grote meerderheid van de auteurs die taal informatie voorstelden helemaal geen hoog niveau van taalkennis had. Hun aandacht voor de inheemse talen was niet gemotiveerd door linguïstische interesse, maar eerder door hoe ze de voorstelling van informatie in hun eigen voordeel konden gebruiken (bv. persoonlijke prestige, handelsnetwerken, …). Binnen elk van de drie periodes zijn wel enkele gelijkenissen zichtbaar. Over het algemeen groeide de taalkennis en begon het leerproces met gelijkaardige woorden (bv. man, brood, vis, …). In de eerste periode lag de focus van de auteurs op grondstoffen en handelswaren (bv. bessen, pelzen, …), wat in de tweede periode aangevuld werd met geografische afbakeningen (bv. namen van rivieren), oppervlakkige culturele verschijnselen (bv. afgoderij, jachtwapens, …) en beknopte zinnen (bv. ‘what shall i eate’). In de derde periode slaagden twee Franse missionarissen en een seculiere Engelsman erin om grote delen van de Native maatschappij in de inheemse talen te kunnen benoemen (bv. van verschillende soorten kookpotten tot de verschillende goden), volledige zinnen te maken in de inheemse talen, alsook de grammatica en het cultureel gebruik van de taal grondig te beschrijven.  

Verder kan deze studie concluderen dat de meningen over en weergaven van taal eerder een grote rol speelden in de zestiende- en zeventiende-eeuwse perceptie van de Native Americans als inferieur. De afkomst van de auteur is in dit opzicht een verwaarloosbare factor: mits verder onderzoek kan dit uitgebreid worden naar een ‘Europees’ sentiment. Native Americans waren dan wel mensen, maar ze werden niet gepercipieerd als gelijk aan Europeanen; dat kon ook worden afgeleid uit de manier waarop ze spraken.

Download scriptie (1.79 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Prof. dr. W. Thomas, Prof. dr. T. Van Hal
Thema('s)