The Return to Being: A Study on the Other Voice in Modern Poetry

Rosanne
Ceuppens

The Return to Being: A study on the Other Voice in Modern Poetry

Rilke opperde in 1923 dat “Gesang, wie du ihn lehrst, ist nicht Begehr, nicht Werbung um ein endlich noch Errecihtes; Gesang ist Dasein.” Gesang of lyriek is Zijn. Een docent van Nederlandse letterkunde verkondigde tijdens een hoorcollege iets gelijkaardigs: “Poëzie is existentie in woorden.” Het werd stil en we wisten niet of we moesten glimlachen, dan wel bedachtzaam knikken. Poëzie is existentie? Betekent dit dat de dichtkunst zoals mensen een eigen bestaan heeft? Wij gebruiken immers ook woorden, dus hij kon evengoed zeggen: “Een mens is existentie in woorden.” Of niet? Deze vragen dwaalden door de hoofden van vele modernistische schrijvers en taalfilosofen zoals Jean Paulhan, Jorge Luis Borges, Friedrich Hölderlin en Maurice Blanchot. Als studente literatuur heb ik ervaren dat gedichten meer betekenen dan een tijdelijke afleiding of vlucht uit de werkelijkheid. Een roman of poëziebundel kan een diepe indruk nalaten op zijn lezers waardoor literatuur geen breuk vormt met de realiteit, maar eerder een brug slaat tussen taal en het dagelijkse leven.

Alvorens dit te vatten, is een nieuw perspectief op poëzie vereist. Hiermee bedoel ik dat de betekenis van een gedicht niet meer binnen de perken van ons interpretatievermogen valt. Bijgevolg worden traditionele opvattingen over taal, de rol van de lezer, de waarheid en het realiteitsbeeld in vraag gesteld. Want hoe kunnen we een literair werk benaderen als het iets omvat dat we niet kunnen begrijpen? Wat is dit ‘iets’? Het hoofdargument in mijn masterscriptie luidt als volgt: we kunnen niet bepalen wat poëzie betekent, maar eerder hoe betekenis tot stand komt. En deze betekenis ontstaat door de relatie tussen poëzie en alteriteit. Alteriteit is een centraal begrip in moderne literatuur en daaraan verwante disciplines zoals filosofie en zal ik omschrijven als een onherleidbaar gegeven dat altijd als “de Ander” wordt gezien.

De Duitstalige dichter Paul Celan vertelde in “De Meridiaan” (1960) dat poëzie op weg is naar de Ander. Aan de andere kant van de wereld schreef Octavio Paz in De Boog en de Lier (1956) dat een poëtische ervaring leidt tot een onthulling van het menselijke bestaan. De werken van deze invloedrijke poëten bevatten reflecties over de relatie tussen poëzie en het Zijn. Beide schrijvers benadrukken de rol van “de Andere” in hun gedichten en werpen een nieuw licht op taal. De uitspraak van Paz toont zo dat poëzie een invloed kan uitoefenen op onze ervaringswereld. Deze denkwijze is plausibel als we taal niet louter reduceren tot een communicatiemiddel. Of zoals de literatuurwetenschapper Gerald Bruns het verwoordt: “poetry is made of language but not of what we use language to produce – meanings, concepts, propositions, and so on.” De waarde en betekenis van moderne poëzie reikt dus verder dan een cognitieve lezing.

In mijn scriptie heb ik poëtische anthologieën van Paz en Celan vanuit een filosofisch perspectief besproken, omdat een interdisciplinaire benadering van hun opvattingen een duidelijker en breder beeld kan geven over de relatie tussen poëtische taal en het bestaan. De titel van Sartres werk Qu’est-ce que la Littérature? (1948) of Wat is Literatuur? is een vraag die veronderstelt dat een literair werk gedefinieerd kan worden. Ik wil net aantonen dat een definitie van poëzie de veelheid aan interpretaties ondermijnt en daarom vragen de uitspraken van Sartre in dit werk om een herbeschouwing. Volgens de Franse filosoof is elk literair werk bijvoorbeeld een appel, waardoor een schrijver zich steeds richt tot een publiek. Deze intentionalistische gedachtegang wordt door Heidegger in “Der Ursprung des Kunstwerkes” (1935) bekritiseerd. Er zijn talloze verwijzingen naar Heidegger terug te vinden in de werken van Paz en ik geloof dat zijn opvatting over alteriteit overeenstemt met die van Heidegger. De l’Existence à l’Existant (1947) van Emmanuel Levinas bevat dan weer thematische aspecten die dichter aanleunen bij Celans “De Meridiaan”.

Een Heideggeriaanse lezing van Paz en een Levinasiaanse lezing van Celan verduidelijken het verschil tussen aletheia en aporia. Deze Griekse termen refereren aan verschillende opvattingen over poëtische waarheid en alteriteit. Hiermee bedoel ik dat Heidegger en Paz beiden geloven dat alteriteit kan verschijnen door een ervaring met poëzie. De Duitse filosoof beweerde dat de essentie van poëzie het stichten van waarheid is. Deze waarheid is de openbaring van “iets anders”, van een andere blik op de werkelijkheid. Paz verklaarde dat “truth does not proceed from reason, but from poetic expression”. Aletheia is dan een benaming voor de onthulling van een andere realiteitservaring. Deze onthulling is evenwel tijdelijk en het is van belang om te benadrukken dat poëzie niet gelijk is aan alteriteit. Poëzie maakt eerder een relatie tot de Ander mogelijk. Alteriteit is van nature woordenloos en hierdoor kunnen gedichten het alleen benaderen, maar niet omvatten. In aansluiting daarop staat de onvatbaarheid van de Ander centraal in Celans poëtica. Om deze reden associeer ik aporia met zijn opvattingen. Deze term betekent letterlijk “zonder doorgang” (a + poros) en verwijst naar de onmogelijkheid om alteriteit in taal te verwoorden.

Toch is het weinig doordacht om te stellen dat de kritische reflecties van Paz en Celan radicale verschillen vertonen, omdat ze beiden geloofden dat poëzie niet bestaat uit het verwoorden van alteriteit, maar uit een relatie tot “de Ander” die voortdurend openstaat.  Paz benadrukte eerder de mogelijke aanwezigheid van de Ander, terwijl de Ander volgens Celan altijd door afwezigheid gekenmerkt is. Deze afwezigheid is echter niet negatief, maar respecteert de overvloed aan betekenis die inherent is aan alteriteit. Een specifieke interpretatie van alteriteit zou namelijk impliceren dat we dit gegeven kunnen vatten, terwijl het steeds de grenzen van onze conceptuele kennis overschrijdt. Ik sluit hier af met een flard uit een gedicht van Paz, aangezien zijn woorden aantonen hoe we poëzie kunnen ervaren als een grenssituatie, een limen, in plaats van te beheersen met ons verstand:

            Between what I see and what I say,
            Between what I say and what I keep silent,
            Between what I keep silent and what I dream,
            Between what  I dream and what I forget:
            poetry.

Download scriptie (1.02 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2014