Romeinse zoutproductie aan de Noordzee: een innovatief technologisch proces

Michiel
Dekoninck

Zout. We eten er te veel van en toch was het tot in de Romeinse periode, net als andere specerijen in onze regio, een luxeproduct voorbehouden voor de gegoede klasse. De grote vraag naar zout in deze periode bracht het Romeinse gezag er echter toe voor dit luxegoed een grootschalige productie op touw te zetten langsheen de kust van de civitas Menapiorum - het huidige Noord-Frankrijk, België en Walcheren. Hoe het zout precies werd geproduceerd, is lange tijd een vraagteken gebleven aangezien klassieke auteurs nooit iets over dit proces hebben neergeschreven. Maar, de zoutproductie heeft wel archeologisch waarneembare en onderzoekbare sporen nagelaten in de ondergrond, die gebruikt kunnen worden om het gehanteerde technologische proces te reconstrueren.

Meer dan een snuifje zout

Wanneer iemand spreekt over zout, bedoelt hij in 99% van alle gevallen natriumchloride ofwel het normale keukenzout. In strikte chemische zin is zout echter een evaporiet: een verzamelterm voor alle mineralen uitgekristalliseerd uit een met mineralen verzadigde waterige oplossing zoals zeewater. Het verdampen van zeewater leverde de Romeinen naast het pure witte natriumchloride dus ook een aantal bijproducten op. De belangrijkste bijproducten, magnesiumchloride en kaliumchloride, kregen in de volksmond de naam ‘bitterzouten’, aangezien deze het zout een bittere nasmaak geven.

Zout in zijn diverse vormen kent toepassingen in verschillende domeinen met de voedingsindustrie op kop. Net zoals in onze keuken gebruikten de Romeinen zout vaak als smaakverbeteraar en was het een essentieel onderdeel in gerechten. Daarnaast werd zout frequent aangewend als bewaarmiddel voor het pekelen van vlees en vis. Deze techniek raakte met de uitvinding van de koelkast in de 20ste eeuw in onbruik. Verder speelde zout, wegens zijn prominente plaats in het dagelijkse leven, een belangrijke rol in rituele offergaven. Dit bijgeloof is niet eigen aan de Romeinen, maar is echt van alle tijden. Denk maar aan het gooien van zout over de linkerschouder om onheil af te weren.

Een landschap voortdurend in verandering

De productie van zout werd in de Romeinse tijd georganiseerd in de nabijheid van de benodigde grondstoffen, met andere woorden in de kustvlakte. De kustlijn in de Romeinse tijd bevond zich verder zeewaarts dan vandaag en bestond uit een duinengordel doorsneden met getijdengeulen. Deze getijdengeulen vertakten zich vervolgens in het achterliggende landschap, waardoor de kustvlakte transformeerde in een uitgestrekt waddengebied. Een sterke gelijkenis met de huidige Waddeneilanden in Noord-Nederland valt hierbij niet uit te sluiten. Daarnaast bevestigen pollenanalyses (i.e. de analyse van stuifmeelkorrels bewaard in de bodem) het beeld van een troosteloos boomloos moerassig kustlandschap zoals beschreven door de klassieke auteurs. Dit belemmerde de Romeinen echter niet om het landschap volledig naar hun hand te zetten met drainagegrachten en dijken. Ze zorgden ervoor dat alle zoutproductiesites onder gelijkaardige omstandigheden werden ingeplant langsheen de getijdengeulen. Zo waren ze enigszins beschermd tegen de directe invloed van de Noordzee, maar wel verzekerd van een constante toevoer van hun belangrijkste grondstof: zeewater.

Een innovatief technologisch proces

Het gebrek aan langdurige zonneschijn en weinig neerslag laat niet toe dat zout uit zeewater langsheen de Menapische kust ooit natuurlijk zal uitkristalliseren. De artificiële verhitting van zeewater is met andere woorden onontbeerlijk om het kristallisatieproces te laten slagen. Theoretisch kan dit productieproces opgedeeld worden in een achttal fasen: van het voorbereidende werk tot de productie en export van het eindproduct.

Goed begonnen is half gewonnen

Een goede voorbereiding van de effectieve productie was essentieel om uiteindelijk een eindproduct van hoge kwaliteit af te leveren. Eerst verzamelden de zoutzieders voldoende grondstoffen: klei voor de vervaardiging van een verhittingsstructuur en brandstof voor het opstoken ervan. De verhittingsstructuur was een afgeschermde haard met een open dak waarbinnen zoutcontainers in direct contact met de warmtebron stonden. Deze zoutcontainers behoren tot de zogenaamde 'briquetage-elementen'. Dit is de verzamelterm voor de aardewerkobjecten die voor de zoutproductie werden vervaardigd en gebruikt. De aardewerken zoutcontainers werden gebruikt om het zeewater in te verdampen en om het zout in op te slaan, terwijl de steunelementen dienden om de containers boven het vuur te stabiliseren. Voor een efficiënte verdamping bereidden de zoutzieders tot slot een pekel voor met een verhoogde concentratie aan zouten.

Van nutteloos zeewater naar gegeerd, waardevol zeezout

Na alle voorbereiding verdeelden de zoutzieders de geconcentreerde zoutoplossing over ondiepe rechthoekige zoutcontainers boven de warmtebron. Om het kristallisatieproces te starten, verhitten ze daarna de pekel tot 80-90°C. De verdamping van het water zorgde eerst voor het uitkristalliseren van de minder oplosbare zouten, dan van natriumchloride en tot slot van de bitterzouten. Om contaminatie te vermijden, werden continu de pas gevormde natriumchloridekristallen in een nieuwe cilindrische container geschept. Hierin werden ze vervolgens droog gestookt op lagere temperatuur (60-70°C), zodat het zout op de bodem niet zou verschroeien.

Verschroeid zout op de bodem van de container had namelijk een sterk negatieve impact op de kwaliteit van het handelsproduct. Ter controle braken de zoutzieders daarom de bodem van alle cilindrische containers preventief af om zichzelf en de consument ervan te verzekeren dat een zuiver product werd afgeleverd. Opmerkelijk was het gelijktijdig gebruik van twee types cilindrische containers voor het droogproces. Dit suggereerde de productie van diverse soorten zout van verschillende kwaliteit. Het productieproces eindigde wanneer de briquetagecontainers naar het achterland werden verhandeld en getransporteerd. Op de productiesites zelf werd dan nog enkel het afval in de omgeving gedumpt, alvorens een nieuwe productiecyclus kon aanvangen.

Zout, het witte goud?

Zout had, veel meer dan vandaag, een prominente plaats in de Romeinse samenleving. De grote vraag naar zout zette de centrale overheid aan om de lokale productie enorm te stimuleren. Zoutwinning zelf was aan de Menapische kust echter niet eenvoudig en behelsde een complex productieproces. Hoe de productie van zulk gegeerd luxegoed de economie en ontwikkeling van dit gebied heeft beïnvloed, is echter voer voor verder onderzoek. Gezien het belang dat aan zout wordt toegeschreven, zal het deze regio dan ook geen windeieren hebben gelegd. Zout wordt niet voor niets het ‘witte goud’ genoemd of zoals Cassiodorus (Variae Epistolae 12.24.6) zei: “Iemand kan minder naar goud zoeken, maar zout wil iedereen vinden.”

Download scriptie (9.95 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Prof. dr. Wim De Clercq