Met de moedermeld ingezogen of met de paplepel ingegeven

Anneleen
Jachowicz

Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven.

 

Een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw.

 

                                                                        Jachowicz Anneleen

 

Vandaag wordt vanop verschillende niveaus geijverd om moeders aan te zetten tot het geven van borstvoeding. Niet alleen komen sinds het einde van de jaren ‘80 de verenigingen ter bevordering van borstvoeding als paddestoelen uit de grond, ook de overheid draagt steeds vaker haar steentje bij. Dit jaar alleen al ging ex-minister Aelvoet over tot de oprichting van een borstvoedingscomité en werden borstvoedingspauzes ingevoerd om kind en werk voor zogende moeders gemakkelijker combineerbaar te maken. Ook in recent wetenschappelijk onderzoek duikt het belang van borstvoeding, gekoppeld aan thema’s die het vandaag goed doen, steeds vaker op en de media berichten uitgebreid over de  opmerkelijke resultaten ervan. Welke moeder wil haar kindje een hoger IQ en minder kans op zwaarlijvigheid, allergieën en infectieziekten ontzeggen? Waarom opteren de meeste moderne moeders dan toch voor moedermelkvervangende poeders?

De keuze voor borstvoeding lijkt in de praktijk niet zo evident te zijn. Enerzijds is het minder tijdrovend voor verpleegsters en dokters in kraamklinieken een moeder een flesje in de hand te duwen dan haar geduldig te helpen de baby goed aan te leggen. Bovendien ontvangen ziekenhuizen vaak grote sommen geld van melkpoeder- producenten in ruil voor de exclusieve verspreiding van hun product. Al moeten we hier wel aangeven dat deze financiering wordt aangewend voor kinder-levensreddend onderzoek. Anderzijds zien de geëmancipeerde moeders die hun vrijheid willen behouden ook zelf de voordelen in van melkpoeders.

Deze houding bij moeders en medici is vandaag enkel houdbaar omdat we in het rijke westen over kwalitatief goede alternatieven  voor moedermelk beschikken, die de levenskansen van de zuigeling niet meer hypotheceren, wat ooit wel anders was.

In het kader van mijn licentiaatsverhandeling ging ik de houding tegenover borstvoeding na tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, zowel bij moeders, medici als beleidsvoerders.

Vaak nemen we aan dat onze voorouders, die niet over een veilig alternatief beschikten, standaard borstvoeding gaven, maar was dat in de praktijk wel zo?

Wanneer we de kunstwerken uit voorgaande eeuwen analyseren, aangevuld met gedrukte bronnen blijkt dat bitter weinig vrouwen aan het ideaal van de zogende moeder voldeden. Ondanks het feit dat er tot het midden van de 20ste eeuw geen veilig alternatief beschikbaar was, expertimenteerden moeders reeds eeuwen met allerhande papjes en melkmengsels. Deze betekenden in de meeste gevallen echter een ernstige bedreiging voor het leven van de zuigelingen. Niet alleen was de melk of het vast voedsel dat ze kregen onaangepast aan hun jonge spijsverteringsstelsel, bovendien werden de maaltijden vaak bereid in hygiënisch ontoereikende omstandigheden.

Uiteraard hadden ook deze moeders het beste voor met hun spruit en werd hun houding grotendeels bepaald door tradities en gewoonten en dus ook door misvattingen die van moeder op dochter werden doorgegeven. Daarenboven drukte ook de socio-economische situatie haar stempel op de houding ten opzichte van babyvoeding. Zo waren de meeste vrouwen uit het arbeidersmilieu sinds de industriële revolutie verplicht zelf buitenshuis te werken om het gezinsinkomen aan te vullen, wat in de praktijk de combinatie met zogen erg moeilijk maakte. De zorg over en de voeding van hun baby’tje werden vaak overgelaten aan het oudste niet werkende kind. In het slechtste geval brachten zij het naar een min op het platteland waar men geen enkele controle meer had over de voedingswijze.

Kindjes uit de burgerij hadden meer geluk. Hun moeders waren weliswaar zelden bereid hun lichaam bloot te stellen aan de risico’s van het zogen, maar een inwonende min of het gebruik van zuivere melk voorkwam hier veel drama’s.

De medische wereld die deze mistoestanden uit de wereld wou helpen en moedermelk als enig geschikt voedsel voor zuigelingen aanprees, vond zelden gehoor als gevolg van een algemeen wantrouwen tegenover wat vandaag de klassieke geneeskunde wordt genoemd.

Vanaf de eerste  wereldoorlog vonden medici en moralisten in de overheid een bondgenoot in hun strijd tegen de kindersterfte en de daaraan gekoppelde misbruiken of beter misvattingen inzake zuigelingenvoeding en -verzorging. Vóór 1919 gingen de meeste initiatieven ter bevordering van borstvoeding en aangepaste zuigelingenzorg uit van privépersonen en -instellingen en van stedelijke autoriteiten. Reeds in de 19de eeuw ontstonden in de grote steden bedelingspunten voor zuivere melk bekend onder de naam “melkdruppels”. Tijdens de eerste wereldoorlog werden deze initiatieven samengebracht in een Nationaal Hulp- en Voedingscomité met provinciale en stedelijke afdelingen. De structuur van dit orgaan zou overgenomen worden door het in 1919 opgerichte Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK), het huidige Kind & Gezin. Het NWK delegeerde het veldwerk naar de zuilgebonden verenigingen die tijdens het interbellum het maatschappelijke leven steeds meer gingen beheersen.

Uit de inspectieverslagen van de raadplegingen voor zuigelingen en de rapporten van het bestuur van het NWK blijkt dat men slechts een heel beperkte invloed had op het voedingspatroon dat moeders zich gedurende eeuwen hadden eigen gemaakt. Alle inspanningen ten spijt bleken de resultaten ondermaats, wat zich weerspiegelde in aanhoudende hoge mortaliteitscijfers bij zuigelingen.

Het realiseren van een mentaliteitswijziging en dus van een toename van het aantal zogende moeders bleek echter een werk van lange adem te worden. De zuigelingensterfte moest dalen wilde men de naoorlogse bevolkingscijfers op peil houden. Daarom bleef het  NWK lange tijd zuivere melk en later melkpoeders verspreiden onder de moeders die hun kindje in een lokaal centrum medisch lieten  opvolgen.

De uiteindelijke daling van de zuigelingensterfte, definitief ingezet na wereldoorlog II, was dan ook niet het resultaat van een toenemend aantal zogende moeders, wel integendeel. Aan de basis van de toegenomen overlevingskansen lagen voornamelijk de verbeterde samenstelling van de melkpoeders, de veralgemening van het sterilisatieproces, de hygiëne bij de bereiding en niet in het minst  de ontwikkelingen in de medische wereld. Voortaan konden medici infectieziekten, allergieën, en andere aandoeningen waar kunstmatig gevoede kindjes vatbaarder voor zijn, doeltreffender behandelen.

Door het wegvallen van de risico’s op levensbedreigende situaties is het vandaag vrijwel onmogelijk een niet gemotiveerde moeder te overtuigen van het belang van moedermelk voor haar baby.

 

JACHOWICZ Anneleen

            Licentiaat Geschiedenis, Rijksuniversiteit Gent

 

Thesis: Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven. Een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw.

 

NOTAXLAAN 22

9070 DESTELBERGEN

tel. 09.228.79.29

 

Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2002
Thema('s)