Van PVV naar VLD: communautaire aspecten tijdens de periode 1961/2001

Nancy Cantens
Persbericht

Van PVV naar VLD: communautaire aspecten tijdens de periode 1961/2001

 

Waarvoor staat de V in de partijnaam VLD? Mogen de Vlaamse Liberalen en Democraten terecht Vlaamse Liberalen en Democraten genoemd worden? Dit is één van de hoofdvragen die in de scriptie ‘Van PVV naar VLD: communautaire aspecten tijdens de periode 1961-2001’ wordt gesteld en waarop, uiteraard, een antwoord wordt gegeven.

 

Deze vraag zag het daglicht nadat de vernieuwing van een aantal traditionele partijen eind 1999, na de parlementsverkiezingen van 13 juni 1999, op stapel stond. Een terugblik in de tijd  -nu een decennium geleden-  vertelt ons dat de Vlaamse liberalen koploper waren inzake partijvernieuwing.

 

In november 1992 immers werd de Partij Voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) opgedoekt en werd de VLD boven de doopvont gehouden, waarbij een aantal noemenswaardige Volksunie-figuren nauw betrokken waren en zelfs de overstap maakten naar die ‘nieuwe’ VLD. In welke mate werd het Vlaams programma van de VLD bij haar oprichting in 1992, en tijdens de jaren die daarop volgden, nu beïnvloed door die vooraanstaande ex-VU-ers?

 

Om het Vlaams profiel van de VLD te beoordelen was het noodzakelijk het partijverleden van de liberalen inzake communautaire aspecten grondig onder de loep te nemen, hetgeen ook meteen de titel van de scriptie verklaart.

 

Van bij haar oprichting in 1961 tot eind jaren zestig was de PVV een partij die het unitaire karakter van de Belgische staat met klem verdedigde. De rol van de  autoritaire en Belgicistisch-gezinde partijvoorzitter Omer Vanaudenhove èn de macht van de Waalse en Brusselse liberalen in de partij was hierbij van cruciaal belang. Pas bij de oprichting van de Vlaamse PVV in 1971 zouden de Vlaamse liberalen  hun Vlaams profiel bestendigen en ten volle hun Vlaamse stem laten gelden. Vanaf 1979 dan stond niet het innemen van communautaire standpunten mààr wel de verdere ideologische profilering van de partij centraal. Aan het uitstippelen van de neoliberale koers die de partij moest varen, kwam een eind in 1987, toen de communautaire problemen in België dermate de kop opstaken, dat de partij niet anders kon dan  -voor het eerst in haar bestaan-  een hoofdstuk in haar verkiezingsprogramma wijden aan de hervorming van ‘de instellingen’. 

 

De toenadering tussen –weliswaar delen van- de Volksunie en de PVV in 1992 vindt niet alleen zijn oorsprong in het feit dat beide partijen de minst verzuilde partijen waren in het Vlaamse politieke landschap maar ook in het gegeven dat de PVV naarstig op zoek was naar een manier om uit de oppositie te geraken door van de partij een onmisbaar element te maken bij de volgende regeringsonderhandelingen. De idee dat een eventuele samensmelting met de Volksunie ervoor zou zorgen dat de PVV in de ogen van de publieke opinie niet langer zou beschouwd worden als een anti-Vlaamse partij, was natuurlijk mooi meegenomen.

 

Vanuit de VU-ers die uiteindelijk de overstap maakten naar de VLD was het duidelijk dat de voornaamste beweegreden om de partij te verlaten veel  -zoniet alles-  te maken had met de mening dat het communautaire gegeven, het Vlaams-nationalistische gedachtegoed van de Volksunie een te enge basis geworden was om aan politiek te doen.

 

De rechtstreekse invloed van de oud-VU-ers op het Vlaams programma van de VLD bij haar oprichting bleek miniem, zoniet onbestaande, te zijn. De verregaande Vlaamse standpunten die de Beginselverklaring van de VLD bevatte waren wel ingegeven vanuit het feit dat men er bij de ‘oude’ PVV vanuit ging dat het Vlaams programma van de nieuwe partij verregaand Vlaams genoeg moest zijn om het Vlaams profiel van de nieuwe partij te beklemtonen ten overstaan van de VU-ers die zouden overkomen én ten overstaan van de  kiezers die zich zouden laten overtuigen door dit programma of door de overstap van de Volksunie-leden naar de nieuwe partij. 

 

De invloed van de oud-VU-ers op het Vlaams programma van de VLD zou ook in de jaren die op de oprichting van de VLD in 1992 volgden miniem blijven. Blijkbaar was de nood om zich op andere maatschappelijke domeinen te profileren groter dan de eventuele drang om het Vlaams gedachtegoed van de Volksunie in de VLD verder te zetten.

 

Bij het bestuderen van de evolutie in het Vlaams programma van de VLD hebben we kunnen vaststellen dat het programma van de partij tot 1995 niet bijzonder veel verschilde van de Vlaamse standpunten die men had onderschreven in de Beginselverklaring. De evolutie die toch merkbaar was had enerzijds te maken met het duidelijker omschrijven van de Vlaamse standpunten en met de stappen die werden gezet tijdens de staatshervorming van 1993 anderzijds. 

 

De communautaire radicalisering van de VLD zou pas worden ingezet met het boek ‘de Belgische Ziekte, Diagnose en Remedies’ dat Guy Verhofstadt uitbracht in mei 1997. Met het pleidooi voor de volledige sociale en economische loskoppeling voor Vlaanderen van Wallonië en de felle kritiek op de Franstalige socialisten, de FGTB en de Franstalige werkgeverskringen ging Verhofstadt veel verder dan de VLD ooit was gegaan met het innemen van communautaire standpunten. Het VLD-congres ‘Fundamenten voor verandering’ zou in 1998 de visie van Verhofstadt, zij het iets gematigder, overnemen.

 

Als oppositiepartij radicale communautaire standpunten innemen, betekent nog niet dat de partij deze standpunten weet te handhaven als ze in de regering zit. Een vergelijking tussen het Vlaams programma van de VLD en het Vlaams, het federaal regeerakkoord en als sluitstuk de Lambermontakkoorden dringt zich dan ook op.

 

Het Vlaams regeerakkoord van de regering Dewael I hernam quasi alle standpunten die de VLD voorheen ook had aangenomen. Enige uitzonderingen daarop vormden de totale afwezigheid van de eisen voor de overheveling van de residuaire bevoegdheden naar de deelgebieden, de toekenning van de personenbelasting aan de gemeenschappen en de toekenning van de vennootschapsbelasting aan de gewesten. Deze uitzonderingen, die weliswaar gering in aantal waren, waren desalniettemin altijd belangrijke strijdpunten geweest voor de VLD.

 

Het federaal regeerakkoord daarentegen ging inzake de staatshervorming veel minder ver dan het Vlaamse. Dat hierin vooral werd verwezen naar de oprichting van een intergouvernementele en interparlementaire conferentie voor institutionele vernieuwing (de latere Costa) die in eerste instantie de ‘brave’ voorstellen van de Senaatscommissie voor Institutionele Aangelegenheden diende uit te werken getuigt van het feit dat de VLD en Verhofstadt, als premier, het premierschap en de andere programmapunten belangrijker achtte dan de staatshervorming. 

 

Na een vergelijking van de Vlaamse VLD-standpunten met de inhoud van de Lambermont-akkoorden mogen we stellen dat het stokpaardje van de VLD, namelijk het wegwerken van ‘het contrast tussen de reeds verwezenlijkte hoge graad van politieke autonomie  -waardoor de gewesten en de gemeenschappen elk hun eigen parlement en autonome regering bezitten-  en de hen toegewezen bestuurlijke, sociaal-economische en fiscale bevoegdheden’, niet volledig werd verwezenlijkt.

 

De belangrijkste hervormingen die werden gerealiseerd houden verband met de fiscale en de bestuurlijke autonomie. Wat de overheveling van bevoegdheden naar de deelgebieden op sociaal en economisch gebeid betreft, werd weinig gerealiseerd.

 

Om op de vraag of de VLD (de Vlaamse Liberalen en Democraten) nu echt wel een Vlaamse partij is, te antwoorden kunnen we stellen dat het in eerste instantie opmerkelijk is dat de partij pas in 1992 het adjectief Vlaamse bij haar partijnaam voegde. In menig opzicht was het logischer geweest dat dit reeds in 1971, bij de splitsing van de unitaire PVV-PLP in een Vlaamse en een Waalse partij, was gebeurd. Dat de partij dit in 1992 wel deed, bewijst dat men wel degelijk het Vlaams profiel van de nieuwe partij wou benadrukken.

 

De VLD is geen Vlaamse partij in de enge betekenis van het woord. De partij heeft van het communautaire thema zeker niet haar hoofdstrijdpunt gemaakt. Niet elk maatschappelijk thema of probleem wordt in een Vlaams-Waalse context geplaatst

In dat opzicht mag men de VLD  zeker niet vergelijken met partijen als destijds de Volksunie of nu de NVA (Nieuw Vlaamse Alliantie) of het extreem-rechtse Vlaams Blok. Ook al omdat de VLD altijd duidelijk standpunt heeft ingenomen tegen het separatisme.

 

Waarop is dan dat streven naar meer Vlaamse autonomie, naar een verder uitgebouwde federale staatsstructuur van de VLD gestoeld?

 

Als we kijken naar de eisen die de VLD stelt en naar de bevoegdheden die ze wil overhevelen naar de deelgebieden  -NMBS, werkgelegenheidsbeleid, sociale zekerheid, staatsschuld-  dan springen steeds die economisch onderbouwde standpunten in het oog.

Wanneer de VLD ijvert voor een autonoom Vlaanderen, zowel op fiscaal gebied als op het vlak van bevoegdheden, dan is dat altijd vanuit het oogpunt dat Vlaanderen er economisch (en dus financieel) beter van zal worden.

 

Standpunten als daar zijn de onaantastbaarheid van de taalgrens, de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Vlamingen in Brussel… heeft de VLD ook altijd verdedigd, maar deze verdwenen altijd naar de achtergrond en werden minder prioritair geacht bij het strijden naar meer fiscale en andere bevoegdheden voor Vlaanderen.

Getuige daarvan is het recente Lambermontakkoord waar men toch, ondanks de realisaties van de Brusselse Costa, duidelijk ziet dat de voorrang werd gegeven aan de fiscale hervormingen en bevoegdheidsoverdrachten naar de deelstaten.

 

Enkele VLD-politici stellen dat de VLD staat voor een rationeel en beleidsmatig federalisme. En daar zit volgens hen ook het verschil met de teloor gegane Volksunie waar het streven naar een verregaander federalisme of zelfs een onafhankelijk Vlaanderen op meer emotionele gronden gebouwd is…

Universiteit of Hogeschool
Publicatiejaar
2002
Share this on: