Verkenning van de grens tussen fictie en non-fictie in het vroege werk van Jef Geeraerts.
Centraal in de licentiaatsverhandeling van Heidi Delaere staat een onderzoek van de grenzen tussen fictie en non-fictie in het werk van Jef Geeraerts. Zij constateert dat de grensvervaging zich voordoet in drie aan de roman verwante narratieve genres: de autobiografie, de biografie en het New Journalism. Om de grenzen van de genres te verkennen is zij dan ook op zoek gegaan naar theoretische studies over deze respectieve genres. Het resultaat is een evenwichtige koppeling tussen theorie en praktijk, waarbij in het praktische onderzoek op een verantwoorde, maar ook op een persoonlijke en creatieve manier gebruik wordt gemaakt van de literatuurwetenschappelijke lectuur.
In het eerste luik van haar licentiaatsverhandeling gaat ze dus literatuurwetenschappelijk tewerk. Dat 'theoretische luik' heeft duidelijk het karakter van een fundering. Voor de autobiografie baseert ze zich hoofdzakelijk op het standaardwerk van Philippe Lejeune Le pacte autobiografique dat verscheen in 1975. Hierin gaat ze na in hoeverre de schrijver met de lezer een pact sluit in het schrijven van zijn autobiografie. Daarbij komt nog dat ze onderzoekt hoe de auteur de waarheid mythologiseert.
Hoogst origineel is de behandeling van het New Journalism. Hierin toont ze aan dat Jef Geeraerts met Ik ben maar een neger dat verscheen in 1963, volgens de principes van het New Journalism schreef. Het New Journalism fictionaliseert de waarheid of de feiten door er literaire kunstgrepen aan toe te voegen. Hoe de New Journalist dat doet wordt in de scriptie haarfijn uitgelegd. Opnieuw maakt ze hiervoor gebruik van een aantal theoretische studies. Bovendien stipt Delaere aan dat het merkwaardig is dat een stroming als het New Journalism hier in Vlaanderen ontstond op hetzelfde moment dat het in de Verenigde Staten in zwang raakte. Geeraerts kon dat toen onmogelijk geweten hebben. Uiterst origineel is de vergelijking van Ik ben maar een neger met het recente non-fictie boek van VRT-Journalist Peter Verlinden, Weg uit Congo (2002), die de toestand van de ex-kolonialen onderzocht in Congo tijdens de onafhankelijkheidscrisis. De anekdotes die het hoofdpersonage Matsombo ogenschijnlijk terloops aanhaalt zijn van een hoge feitelijke waarde. Dat bewijst het non-fictionele boek. Ze koos voor het boek van Peter Verlinden omdat het dezelfde problematiek behandelt, omdat Jef Geeraerts zelf niet aan het boek meewerkte en omdat het bijna veertig jaar later verscheen. Doordat de boeken onafhankelijk van elkaar ontstonden, bieden zij een interessant beeld op de werkelijkheid. Graag had ze de verhaaltechniek in Weg uit Congo verder ontleed maar dat zou de scriptie onnodig omvangrijk gemaakt hebben. Uiteraard biedt dit perspectieven naar een verder onderzoek.
Als tweede boek bespreekt ze Zonder Clan (1965) van Geeraerts. Dit is het somberste boek van de drie en is een aanklacht tegen de Vlaamse seksualiteit anno 1960. Het hoofdpersonage is verbitterd in zijn huwelijksleven omdat hij met de verkeerde vrouw is getrouwd. Toch kan die vrouw hier niet zoveel aan doen. Zij is immers het product van het Vlaamse clericalisme in die jaren en is seksueel totaal onwetende. Omdat er hier nogal krasse uitspraken over het Vlaamse huwelijksleven worden gedaan heeft Delaere er het boek Jeugd voor de muur (1963) van Kruithof en van Ussel naast gelegd. Dit boek handelt over de seksualiteitsbeleving van de doorsnee Vlaamse student in de jaren 60. De mentaliteit die vanuit Geeraerts' verbijsterende boek uitgaat, blijkt te kloppen. Het feit dat Vlaanderen anno 1960 er een achterlijke visie op seksualiteit op na hield, wordt door Kruithof en van Ussel bevestigd. Vlaanderen publiceerde bevoorbeeld dezelfde voorlichtingsboekjes pas 25 jaar nadat ze in de buurlanden verschenen, om er maar één te noemen.
Die vergelijkingen met non-fictionele werken horen thuis in het praktische luik van de scriptie. Ze voegde dit luik eraan toe om het werk van Geeraerts zelf voldoende tot zijn recht te laten komen. Anders werd de scriptie te droog en te wetenschappelijk volgens de scriptie-schrijfster.
Andere elementen uit het praktische luik zijn pittige citaten uit de romans die het lezen van de licentiaatsverhandeling aangenaam maakt en je wegwijs maakt zonder de boeken gelezen te hebben. Bovendien gebruikt ze de citaten om wat er in het theoretische luik gezegd wordt, kracht bij te zetten.
Voor de romans apart betekent dat de schrijfster zich baseerde op hun specifieke eigenheid en nam ze de narratieve indicaties onder de loep. Op die manier wordt het specifieke romankarakter van Geeraerts' boeken scherp in het licht gesteld. Voor Ik ben maar een neger wordt daarom heel veel aandacht besteed aan het taalgebruik. Het ondersteunt de echtheid van het verhaal. Door de Afrikaanse spreekwoorden te vernederlandsen behoudt het verhaal zijn couleur locale. Ook worden talrijke gegevens verwerkt over hoe de mensen gekleed gaan, wat ze eten, welke bladeren je het beste gebruikt om een goed dak te maken enz.
Voor Zonder Clan gaat Delaere dieper in op het gebruik van de stream-of-consiousness-techniek. Het verhaal is één onafgebroken gedachtenstroom van het hoofdpersonage. Daarom is er weinig plaats voor punten of komma's. Dit boek is een laatste voorbereidingsfase op zijn besteller Gangreen I: Black Venus.
Het laatsgenoemde boek is een verademing om te lezen. Niet alleen omdat Geeraerts zijn stream-of-consiousness- techniek uitermate verfijnd heeft maar ook omdat het heel pittig geschreven is. Het moet een verfrissing geweest zijn in een tijd van achterlijke visies op het huwelijk en moet de seksuele woordenschat van de voornoemde Vlaamse student heel wat bijgespijkerd hebben. Daarom werd het boek ook een tijdje uit de rekken genomen. De roman lokte immers een ware controverse uit. Enerzijds kreeg het de driejaarlijkse staatsprijs voor proza en anderzijds werd de regering geïnterpelleerd over dit boek. Het boek werd immers in sommige kringen als zijnde pornografisch onthaald.
Verder ontleed Delaere het romankarakter voor Gangreen I: Black Venus. Ze gaat dus na in hoeverre de roman gemythologiseerd is. Dit doet Geeraerts vooral door de opbouw van de personages die niet altijd personen van vlees en bloed lijken. Zijn vrouwen zijn meestal een soort godinnen, Zwarte Venussen die zijn hart sneller doen slaan. Op dit vlak is zijn boek een palimpsest, in de literatuur betekent dit dat oude mythologische verhalen herschreven worden. Zo vergelijkt het hoofdpersonage zichzelf met Adam, de eerste man en Odysseus. Op een heel eigen manier beschrijft hij zijn aards paradijs. In de verteltrant van Geeraerts ontbreekt geen humor of sarcasme, dit wordt opnieuw met pittige citaten gestaafd.
Als laatste worden er verbanden gelegd tussen de verschillende werken. Zo is er de uitwerking van het eros en tanatos principe die vooral voor de twee laatstgenoemde romans belangrijk zijn en is er een evolutie in de stream-of-consciousness-techniek.
Openingen naar een verder onderzoek worden gemaakt door een verband te leggen tussen het New Journalism van Ik ben maar een neger en de bekende misdaadromans van Geeraerts. Hij experimenteert ook met andere literaire vormen zoals het negentiendeëeuwse griezelverhaal waarvan Sanpaku (1989) een voorbeeld is.
Delaere heeft deze scriptie geschreven om een zicht te krijgen op wat respectievelijk literatuur en non-fictie is. Dat die twee soms heel dicht bij elkaar kunnen liggen worden zowel voor de drie verschillende boeken bewezen. De waarde van deze verhandeling ligt in de toepassing van de theoretische inzichten en principes op de analyse van Geeraerts' vroegste autobiografisch schrijven. De gehanteerde typologie en het aanbrengen van nuances in de categorisering van het documentaire en romaneske werk zijn de nieuwe inzichten die Delaere met deze verhandeling aanreikt.