Geen pardon zonder paus!

Violet Soen
Persbericht

Geen pardon zonder paus!

Pardon? Een Generaal Pardon?

Uitdagingen van een verzoeningspolitiek onder Filips II (1566-1576)

 

Pardon?

“Pardon? Een generaal pardon?” dacht u waarschijnlijk bij het lezen van een term die nauwelijks nog tot onze actieve woordenschat behoort. Misschien vermoedde u louter intuïtief dat het om één of andere ruime daad van vergeving ging. De zestiende-eeuwse mens had beslist verbaasd opgekeken bij onze taalkundige onwetendheid over de genademaatregel. Toen leek het begrip - generaal pardoen in het Nederlands, pardon général in het Frans - zo in de volkstalen verweven dat er eenvoudigweg geen eenduidig Latijns equivalent voor te vinden was. Humanisten verzonnen een latijnsklinkend neologisme, maar vaak verwees men ten einde raad naar de volkstaal. “Juist dan”, meent de cultuurhistoricus Robert Darnton, “wanneer we een spreekwoord, een grap, een ritueel of gedicht niet snappen, weten we dat we iets op het spoor zijn. Door ons te concentreren op de meest ondoorgrondelijke gedeelten van een document, kunnen we misschien een onbekend betekenissysteem ontrafelen. Dat kan ons op het spoor brengen van een onbekend en wonderlijk wereldbeeld”.

Zo biedt de term ‘generaal pardon’ een sleutel tot het wereldbeeld van de inwoner van de Zeventien Provincies aan het begin van de Opstand of ook nog de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), die de scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden inluidde. Een “generaal pardon” stond in deze verwarde tijd gelijk aan een hedendaagse “amnestie”, preciezer: het was een tijdelijke gunstmaatregel voor een collectief dat zich schuldig gemaakt had aan een misdrijf tegen de staat. Voor individuen betekende een generaal pardon het verschil tussen straf en gratie, tussen vrijheid en gevangenschap of tussen leven en dood. Voor een maatschappij en haar beleidsmakers, kon een generaal pardon het verschil betekenen tussen onrust en pacificatie.

Geen wonder dat vanuit verscheidene hoeken verwoed gelobbyd werd om de gratiemaatregel afgekondigd te zien. Nog vóór de Beeldenstorm in 1566 hoopten de - in diskrediet gekomen - Nederlandse edelen door een generaal pardon met een verse lei te kunnen beginnen. De pas geïnstalleerde bisschoppen meenden dat een pardon mogelijke ketters zou overtuigen om terug toe te treden tot de katholieke kerk. “Het ghemene” dacht dat een generaal pardon het einde zou inluiden van de repressie, die de misdadigers van de Beeldenstorm wou straffen. Vanuit Madrid hoopte Filips II met zijn vergevingsgezindheid de loyauteit van zijn onderdanen te versterken en later zelfs opstandige steden te laten terugkeren.

 

Geen Pardon?

In recente tijden tonen de perikelen na de Tweede Wereldoorlog of deze bij de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie de geladenheid van “vergeving” aan. Zo riep een generaal pardon ook in het decennium 1566-1576 hooggespannen verwachtingen op, die niet steeds ingelost werden. Daarom is de uiteindelijke afkondiging van een Generaal Pardon in 1570, 1572 en 1574 telkens een parcours met vallen en opstaan gebleken. Op geen enkel tijdstip bevonden alle belangengroepen zich op dezelfde golflengte, zodat het Pardon meermaals frustraties in plaats van soelaas en pacificatie bracht.

Opvallend is echter dat onze common-sense-voorstelling van deze periode, de mythe van de Spaanse overheersing en van de IJzeren Hertog Alva, volledig de herinnering aan het dominante politieke debat over genade uitgewist heeft. Op het herfstconcert van onze fanfare, moest ik lijdzaam toehoren hoe de presentator de mars “Alva’s intrede in Brussel” van Peter Benoit voorstelde als de aankomst van de “bloedhond van de wrede Spaanse vorst”.Zijn toehoorders waren onder de indruk; mijn kruistocht tegen deze misvatting begon pas.

De mogelijkheid tot genade en verzoening was in deze periode nooit ver weg. Men kon de repressie na de Beeldenstorm slechts verantwoorden door de genade die erop zou volgen. Het was een beleidsoptie die vanaf het begin voor ogen stond: “Genade na de repressie”. Telkens werd over de mogelijkheid, de vorm en de inhoud gediscussieerd.

 

Geen pardon zonder paus!

Toen we generaal daarnet wat al te gemakkelijk vertaalden door het ingeburgerde woord amnestie, lag het gevaar van het anachronisme verraderlijk op de loer. Maar mogen we de slagzin ‘vergeten en vergeven’ zomaar op het verleden projecteren? En bewijst onze taalkundige onwetendheid die ons tegenover de zestiende-eeuwse mens doet blozen, niet eens te meer het motto van de historische antropologie: the past is a foreign country?

                Zo is het misschien voor ons vreemd dat de voorwaarde voor de verlening van een generaal pardon in de periode 1566-1574, steeds de verplichte kerkelijke “reconciliatie” was. Loyauteit tegenover de koning vereiste loyauteit tegenover de “oude” religie. Aangezien de paus - als enige - ketterij kon vergeven, moest Filips II telkens een pauselijke verzoeningsbreve aanvragen als “el origen y fundamento del Perdon”. In het pas hergestructureerd kerkelijke landschap konden de boetvaardigen voor reconciliatie bij pauselijke delegati en subdelegati terecht.

                Voor velen was deze reconciliatie een politieke daad waardoor ze een bewijs van “goed gedrag en geloof”, een perdonbriefke, kregen. De gereconcilieerden behoorden tot de vlottende religieuze middengroepen. Sommigen onder hen wilden later toch terug tot de calvinistische gemeenschap toetreden. De calvinistische kerkenraden besloten eenzelfde verzoenende houding aan te nemen als de katholieke subdelegati.

 

Uitdagingen van een verzoeningspolitiek

De dialoog die naar aanleiding van de afkondiging van het Generaal Pardon tussen volk en koning (in concreto landvoogd) moest ontstaan, mislukte op een voor de Spanjaarden gênante wijze. Alva wou tijdens de plechtigheid zoveel mogelijk de koninklijke aanwezigheid evoceren. Zijn troon stond op een stelling. De hele hofhouding was – rijkelijk gekleed - op het appel. De Nederlandse bevolking zag de landvoogd als een arrogante “eerschen Godt” en zijn medewerkers als leden van de Raad der Beroerten. In het rood zagen ze een “bloetverve” en in het goud “simonie”. De audiencier las het Pardon voor “hault et cler”, en de bevolking hoorde, of beter: verstond het niet.

Was de verplichtende kerkelijke reconciliatie niet hetzelfde als inquisitie? Maakten de uitzonderingen, het generaal pardon niet zinloos? De landvoogd had na het voorlezen van het Pardon gehoopt op een vreugde-uitbarsting van het volk maar de massa bleef stil en murmelde over de inhoud. Spontane feesten bleven uit en de landvoogd moest uiteindelijk het bevel geven om het Pardon met de gepaste blijdschap te vieren.

De inquisitie is sinds 1576 definitief in de samenleving van de Nederlanden verdwenen. Duidt het feit dat het begrip “generaal pardon” niet meer tot onze actieve woordenschat behoort, ook op een marginalisering van het genadeperspectief? Hoeveel keer heeft u het woord pardon, genade of zeg dan maar: amnestie, gehoord in de berichtgeving over de oorlog tussen de Verenigde Staten en Irak?

 

Violet Soen

 

Universiteit of Hogeschool
Geschiedenis
Publicatiejaar
2003
Share this on: